|
Online Afrikaans-Nederlands woordenboek
Marcel Bas
PDF-versie / PDF-weergawe
Verklarend Afrikaans woordenboek
Marcel Bas
| |
Dit is het online woordenboek Afrikaans-Nederlands. Het telt meer dan 3.000 woorden en wordt regelmatig aangevuld.
Het woordenboek is contrastief, wat wil zeggen dat u aan de hand van de verschillen tussen het Afrikaans en het Nederlands de Afrikaanse woordenschat kunt verwerven.
Omgekeerd kan ook Afrikaanssprekendes Nederlands leer deur middel van die vele woordverskille en verduidelikings wat hier aangebied word.
Bij woordverschillen die tot verwarring kunnen leiden heb ik voorbeeldzinnen bedacht die de betekenissen duidelijker moeten maken. Verder ga ik bij veel woorden
in op hun geschiedkundige, etymologische, sociale en culturele
achtergrond en doe ik melding van de gevoeligheden die
woorden kunnen oproepen.
Ontbreekt er iets of heeft u een vraag? Laat het mij hier weten.
Dit woordenboek is opgesteld door Marcel Bas:
taalkundige, eindredacteur, schrijver; vertaler vanuit onder andere het Afrikaans; leraar Afrikaans-Nederlands en vice versa.
04/11/2002
25/11/2024
|
Gebruikte afkortingen en symbolen
arch. archaïsch |
attr. attributief |
av aanwijzend voornaamwoord |
Bijb. Bijbels |
bijv. woordd. bijvoeglijk gebruikt woorddeel |
bn bijvoeglijk naamwoord |
bw bijwoord |
det. determinator |
Eng. Engels |
gemeenz. gemeenzaam, informeel |
hist. historisch |
lw lidwoord |
mv. meervoud |
onoverg. onovergankelijk |
overg. overgankelijk |
pred. predicatief |
pv persoonlijk voornaamwoord |
rac. racistisch |
scherts. schertsend |
telw. telwoord |
tw tussenwerpsel |
uitdr. uitdrukking |
vgl. vergelijk |
vw voegwoord |
vz voorzetsel |
w.g. weinig gebruikelijk |
woordd. woorddeel |
ww werkwoord |
zn zelfstandig naamwoord |
< komt voort uit, ontleend aan |
Vir soek: druk Ctrl + f Om te
zoeken: toets Ctrl + f
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z
vertaling, betekenis, vertaling, betekenis, woordenlijst, Zuid-Afrikaans woordenboek, gratis woordenboek, gratis woordenlijst
Afrikaans |
Nederlands |
A |
|
aal – zn |
ale (bier) |
aalwee, aalwyn – zn |
aloë (Aloe spp.) |
aanbied – ww |
aanbieden, presenteren
Die program word aangebied deur Coenie de Villiers – 'Het programma wordt gepresenteerd door Coenie de Villiers'
|
aanbieder – zn |
presentator (radio, TV) |
aand – zn |
avond |
aandadig – bn |
medeplichtig
aandadig aan 'n misdaad – 'medeplichtig aan een misdaad' |
aandblom – zn |
verzamelnaam voor crocusachtige bolgewasjes (irisfamilie) met felrode bloemen (Hesperanthus spp.)
Opm.: Ook wel 'kafferlelie' genoemd |
aandete – zn |
avondeten |
aandraai – ww |
(overg.) seksueel opwinden (anglicisme) |
aangaan – ww |
gebeuren; verder gaan / voortgaan; betreffen
Wat
gaan hier aan? – 'Wat is er hier aan de hand?'
Vir sover as dit my
aangaan... – 'Wat mij betreft...'
Dit het so vir 'n halwe dag
aangegaan – 'Het ging zo'n halve dag door' Vgl. Eng. 'go on' |
aangenome – bn |
geadopteerd
Vgl. 'aanneming'
|
aanhou – ww |
doorgaan (met), voortgaan (met), blijven doen; aan de lijn blijven (telefonisch); geduld betrachten
Hou aan, asseblief – 'Blijft u even wachten, alstublieft / Blijft u aan de lijn alstublieft'
Dit hou aan reën – 'Het blijft regenen'
Hondjies is hondjies wat aanhou blaf – 'Hondjes zijn hondjes die maar blijven blaffen' (Z.A. liedje)
Vgl. voor betekenis 'aan de lijn blijven' Eng. 'to hold on' |
aanleg – zn |
aanleg; fabriek, centrale (bv. voor elektriciteitsopwekking), installatie (bv. voor waterzuivering)
By die groot aanleg word verskeie lewensmiddele vervaardig en verpak – 'In de grote fabriek worden verschillende levensmiddelen geproduceerd en verpakt'
Amptenare sê die kragaanleg is veilig, maar hulle hou nie rekening met die gevolge van 'n aardbewing nie – 'Ambtenaren zeggen dat de elektriciteitscentrale veilig is, maar ze houden geen rekening met de gevolgen van een aardbeving' |
aanmeld – ww |
(zich) aanmelden, inchecken (ook op luchthaven) |
aanneming – zn |
adoptie
Vgl. 'aangenome'
|
aanpiekel – ww |
met moeite dragen, vervoeren; met moeite gaan, lopen |
aanrand – ww |
iem. fysiek aanvallen, te lijf gaan Tegenwoordig wordt in het Nederlands 'aanranden' meestal in verband gebracht met ontucht.
In het Afrikaans heeft aanrand echter nog louter betrekking op een fysieke aanval.
In die stad kerm die sterwendes, dié wat aangerand is, roep om hulp, maar God slaan nie ag op die onreg nie. – 'Uit de stad zuchten de lieden, en de ziel der verwonden schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds.' (Job 24:12) |
aansitterig – bn |
aanstellerig, overdreven emotioneel Opm.: de
Nederlandse zin 'Stel je niet aan' wordt dan ook vertaald als Moenie so
aansitterig wees nie en niet als *Moenie jou aansit nie of iets
dergelijks. |
aanskakel – ww |
aanzetten, aandoen, inschakelen Opm.: dit
werkwoord wordt bij elektronische apparaten gebruikt, wat te vertalen is
met 'aandoen, aanzetten':
Skakel die televisie aan, asseblief – 'Doe de televisie aan, alsjeblieft' en Ek het
nou die enjin aangeskakel – 'Ik heb nu de motor
aangezet' Het ww. aansit wordt ook gebruikt, maar wordt als minder
netjes beschouwd. Vgl. Eng. switch on Vgl. 'afskakel' |
aanslag – zn |
woeste aanval, totale aanval, grove aanval
Die regering se aanslag op ons skole moet gestuit word – 'De woeste aanval van de regering op onze scholen moet gestopt worden'
Opm.: deze betekenis is wsch. ontstaan onder invl. van het Eng. onslaught, 'woeste aanval'.
Verder is het opmerkelijk dat men in het Afr. daar aanval zou gebruiken waar men in het Nl. 'aanslag' gebruikt; vgl. Afr. bomaanval, Nl. 'bomaanslag'.
Opm.: Het Engelse onslaught is op zijn beurt weer ontleend aan Middelnederl. aenslach, -slacht.
Vgl. 'aanval', 'plaasmoord', 'plaasaanval'
|
aansluit – ww |
zich aansluiten; lid worden
Opm.: het Afrikaanse aansluit by (zonder wederkerend voornaamwoord) wordt overeenkomstig het Eng.
werkwoord to join gebruikt, waar
de betekenis
ook 'lid worden van' kan betekenen: Hy het by Danie Theron se Verkennerskorps aangesluit – 'Hij werd lid van het Verkennerscorps van Danie
Theron'
Honderde leerlinge het by die biblioteek aangesluit – 'Honderden leerlingen zijn lid geworden van de bibliotheek'
|
aansoek – zn |
verzoek, sollicitatie, aanvraag |
aansoek – ww |
solliciteren, een aanvraag indienen |
aanspreek – ww |
aanspreken, spreken tot; aanpakken, iets doen aan, het hoofd bieden, ingaan op
Opm.: de tweede betekenis, 'aanpakken, iets doen aan, het hoofd bieden, ingaan op' wijkt af van het Nl. en duidt op een leenvertaling van Eng. to address, dat dezelfde betekenissen 'aanspreken, spreken tot, aanpakken, iets doen aan, het hoofd bieden, ingaan op' heeft.
Die Here het Manasse en sy volk aangespreek, maar hulle het daar geen ag op geslaan nie. – 'De HEERE sprak wel tot Manasse en tot zijn volk; maar zij merkten daar niet op.' (2 Kronieken 33:10)
Die Helpmekaarfonds het 'n plan van aksie om maatskaplike probleme aan te spreek. – 'Het Helpmekaarfonds heeft een actieplan waarmee het maatschappelijke problemen kan aanpakken.'
Vgl. 'takel'
|
aansteeklik – bn |
besmettelijk (ziekte) |
aanvaar – ww |
accepteren, aanvaarden |
aanval – zn |
aanval; aanslag; overval
Aangehits deur die Verenigde State het die Europese Unie 'n groot media-aanval teen Rusland geloods – 'Op instigatie van de Verenigde
Staten heeft de EU een grote media-aanval op Rusland ingezet'
Die aanval op die metro in Tokio is gepleeg deur die sekte Aum Shinrikyo – 'De aanslag op de metro van Tokyo is gepleegd door de sekte Aum Shinrikyo'
Tydens die aanval op die polisiestasie is vyftien vuurwapens gesteel – 'Tijdens de overval op het politiebureau zijn vijftien vuurwapens gestolen'
Ons kry al meer berigte oor aanvalle op kleinhoewes – 'We krijgen steeds meer berichten over overvallen op kleine boerderijen'
Opm.: de tweede en derde betekenissen, 'aanslag', 'overval', wijken af van het Nl. en zijn wsch. onder invloed van Eng. attack, 'aanval', 'aanslag', 'overval' ontstaan.
Verder is het opmerkelijk dat waar Nl. vaak 'aanval' zou gebruiken, het Afr. aanslag gebruikt (zie ald.).
Vgl. 'aanslag', 'plaasaanval', 'plaasmoord'
|
aap: die aap uit die mou
laat – uitdr. |
een geheim
verklappen |
aar – zn |
(koren)aar; ader |
aarbossie – zn |
klein plantje van het fynbos (zie ald.) met dicht op elkaar staande blaadjes en witte bloemetjes (Selago glabrata) |
aardig – bn |
onaangenaam, naar, misselijk, zich niet lekker voelend; ongemakkelijk,
slecht, gegêneerd, beschaamd; irritant, aanstotelijk; aanzienlijk,
groot Vgl. 'arig', met verdere uitleg over
deze voor het Nederlands ongebruikelijke betekenis |
aardroos – zn |
roze hypocist: een roodbloemige plant uit het fynbos-bioom (zie ald.) die op samengesteldbloemigen (Asteraceae) parasiteert (Cytinus sanguineus) |
aardwolf – zn |
zie bij 'erdwolf' |
aartappel, ertappel – zn |
aardappel ertappel is een wisselvorm. |
aartappelbos – zn |
uit Azië afkomstige struik met geveerd blad (Phyllanthus reticulatus) |
aartappelskyfies – zn |
patates frites; chips Vgl.
'slaptjips' |
aasvoël – zn |
gier Vgl. 'gier' |
abba – ww |
iem. op de rug dragen |
abiekwasgeelhout – zn |
in Z.A. en Namibië inheemse struikachtige tamarisksoort met halfsucculente blaadjes die als schubjes over de stengel zitten – ook dabbie genoemd (Tamarix usneoides) |
ablusieblok – zn |
toilet- en wasgelegenheid op een camping |
abuis – bn |
verkeerd, niet juist, 'ernaast', abuis Ek is abuis – 'Ik
heb het mis', 'ik zit ernaast' |
advertensie – zn |
reclame Voor Nl. 'advertentie' gebruik Afr. kennisgewing
Vgl. Eng. advertisement
Vgl. 'kenisgewing' |
afbetaal – ww |
aflossen |
afdelingswinkel – zn |
warenhuis Vgl. Eng. department store |
afdraai – ww |
een afrit of afslag nemen, een andere koers inslaan (ook fig.), van het pad af geraken (fig.); iets naar beneden draaien |
afdraaipad – zn |
afrit, afslag |
afdraand(e) – |
zn. helling (naar beneden) Vgl. 'opdraand(e)' |
afdraand – bn |
bergafwaarts Vgl. 'opdraand' |
affêring, affêre – zn |
affaire |
affodil – zn |
narcis Vgl. 'narsing' |
afgehaal (afgehaal voel) – ww |
zich beledigd, vernederd voelen
Ek voel afgehaal – 'Ik voel me vernederd' |
afhaal – ww |
afhalen, afdoen, afzetten Hy haal sy helm/hoed van
sy seuntjie se kop af – 'Hij neemt zijn helm/hoed van het hoofd van zijn
zoontje af'
Haal jou boeke af – 'haal je boeken ervanaf' Vlg.
'ophaal' en 'oplaai' |
afkop – bn |
zonder kop
afkop hoender – 'kip zonder kop'
afkop-hoendermal – '(gek) als een kip zonder kop'
Vgl. 'keelaf', 'pootuit' |
afklim – ww |
uitstappen (bus, trein, e.a.)
Vgl. 'inklim', 'opklim', 'oorklim' |
aflag (iets aflag) – ww |
iets lachend wegwuiven, op lichtvaardige wijze met een probleem omgaan door erom te lachen
Opm.: aflag is een anglicisme, afkomstig van Eng. to laugh off: Afr. Hy het die hele voorval afgelag – Eng. He laughed off the entire incident – 'Hij wuifde het hele voorval lachend weg'
|
aflegging – ww |
ontslag, 'afvloeiïng' (dus geen ontslagname, maar een aanzegging door de werkgever)
Vgl. Eng. lay-off |
afneem – ww |
afnemen; fotograferen |
afrigter – zn |
trainer |
Afrika- – woordd.; – bn |
van het Afrikaanse continent, Afrikaans Opm.: om verwarring met het Afrikaans (de taal) te voorkomen, fungeert Afrika- als bijvoeglijk gebruikt woorddeel in samenstellingen die betrekking hebben op Afrika:
Die erdvark is 'n Afrikasoogdier met geen nou verwante nie – 'Het aardvarken is een Afrikaans zoogdier zonder nauwe verwanten'
Xhosa, Zoeloe en Venda is van die Afrikatale wat in Suid-Afrika gepraat word – 'Xhosa, Zoeloe en Venda zijn enkele van de Afrikaanse talen die in Zuid-Afrika gesproken worden'
vs.
Sy is 'n bekende Afrikaanse aanbiedster – 'Zij is een bekende Afrikaanstalige presentatrice'
|
Afrikaansmedium-
– woordd.; – bn |
met het Afrikaans als onderwijstaal Opm.: een school waar het Afrikaans de taal van onderwijs is, is
een Afrikaansmediumskool
Vgl. 'Engelsmedium-', 'dubbelmedium-' |
Afrikabloubessie – zn |
in Z.A. inheemse, aan bosbes en veenbes verwante boom met blauwe besjes (Vaccinium exul) |
Afrikageelmelkhout – zn |
in Z.A. inheems boompje met leerachtig blad, kleine, groene bloemetjes en eetbare, oranje, ronde vruchten waar melksap uit komt (Garcinia livingstonei) |
Afrika-greepvis – zn |
Afrikaanse snoekzalm (een karperzalmachtige) (Hepsetus odoe) |
Afrikaharpuisboom – zn |
in Zimbabwe, Botswana en Namibië inheemse boom met smalle, spits toelopende bladeren en harige stengels (Ozoroa reticulata) |
Afrikahondsroos – zn |
geen hondsroos maar in Zuid-Afrika en Mozambique inheems boompje met mooie witte, magnolia-achtige, welriekende bloemen (Xylotheca kraussiana) |
Afrikamoerbei – zn |
moerbeibomensoort met opvallende bladeren maar onopvallende bloesem en vrucht (Morus mesozygia) |
Afrikaner – zn |
lid van het in Zuid-Afrika woonachtige blanke, Afrikaanssprekende volk: de Afrikaners. Afrikaners zijn van overwegend Europese (vnl. Nederlandse, Duitse en Franse) en, in mindere mate, Afrikaanse en Aziatische herkomst. Opm.: in het verleden werd met Afrikaner ook wel de bruine Afrikaanssprekende bevolking van Zuid-Afrika aangeduid (zie bij Bruinmens) Vgl. 'Boer', 'Bruinmens' |
Afrikasterkastaiing – zn |
geen kastanje maar in Zuid-Afrika en Namibië inheemse kaasjeskruidachtige, meerstammige boom met gele, roodgenerfde bloemen in trossen (Sterculia africana) |
Afrikawaaierpalm – zn |
in oostelijk Zimbabwe inheemse palmboom met hard, waaiervormig blad (Borassus aethiopum) |
afskakel – ww |
uitzetten, uitdoen, uitschakelen Opm.: dit
werkwoord wordt bij elektronische apparaten gebruikt, wat te vertalen is
met 'uitdoen, uitzetten', 'uitschakelen':
Skakel die televisie af,
asseblief – 'Doe de televisie uit, alsjeblieft'
Ek het nou die motor afgeskakel – 'Ik heb nu de auto/motor
uitgezet'
'Afsit' wordt ook gebruikt, maar wordt als minder
netjes beschouwd. Vgl. Eng. switch off Vgl. 'aanskakel' |
afskop – zn |
aftrap (sport, evenement) Vgl. Eng. kick off |
afskop – ww |
aftrappen (sport, evenement), beginnen, aanvangen Vgl. Eng. to kick off Vgl. 'aanvang' |
afslag – zn |
korting Opm.: hoewel in het Afrikaans zowel het
woord korting als afslag bestaat, wordt afslag vaker
gehoord. In het Nederlands is dit net andersom, en wordt 'afslag' meer bij
grote bestellingen (bij 'bulk'-bestellingen, bijvoorbeeld) of bij groothandels
gebruikt. By hierdie grootmaatbestelling het ek 'n goeie afslag gekry
– 'Op deze bulkbestelling heb ik veel korting/afslag gekregen'
Kry nou
afslag by jou reis na Europa! – 'Krijg nu korting op je reis naar
Europa!'
|
afslag – ww |
villen |
afsny – ww |
afsnijden, afknippen; platleggen
Ons krag is weereens afgesny. Kan jy dit glo! – 'Onze stroom is alweer platgelegd. Ongelooflijk!'
Vgl. Eng. cut off |
afsnydatum – zn |
sluitingsdatum Vgl. Eng. cutoff date |
afsterwe – zn |
overlijden
Die koning se afsterwe is gister deur die Staatskoerant bevestig – 'Het overlijden van de koning is gisteren door de Staatscourant bevestigd' |
afsterwe – ww |
overlijden; contact verliezen met vrienden, familie, kennissen
Vandat hy oorsee gaan bly het, het hy sy vriende
afgesterf – 'Sinds hij overzee is gaan wonen heeft hij het contact met zijn vrienden verloren' |
aftorring – ww |
aftornen |
aftree – ww |
met pensioen gaan Opm.: dit woord heeft er de schijn van dat het een leenvertaling van het Eng. morfologisch gelijkende 'to retire' is. Vgl. 'tree'
|
aftree-oord – zn |
complex met bejaardenwoningen Vgl. Eng. retirement village |
aftrek – ww |
aftrekken (geen seksuele connotatie), naar beneden trekken;
downloaden; afleiden iemand se aandag aftrek – iemands
aandacht afleiden |
aftrekorder / debietorder – zn |
machtiging tot automatische afschrijving |
aftrekplek – zn |
parkeerplaats langs de snelweg (dus geen zgn. 'afwerkplek'!) |
afval – zn |
'afval': traditioneel boerengerecht van schapenpens, schaapspootjes en schapenkop, langzaam gegaard in gekruid – bijv. met kerrie – heet water.
Vgl. 'harslag', 'pens en pootjies', 'skilpadjie', 'vullis', 'vuilis' |
afweer – ww |
afweren, verweren; voorkomen
Jy moet oefen om hartsiektes af te weer – 'Je moet bewegen om hartziekten te voorkomen' |
afwurg – ww |
met moeite doorslikken |
agterent – zn |
(gemeenz.) achterwerk, gat
Vgl. 'agterste', 'agterstewe', 'boude'
|
agterjaart – zn |
achtertuin |
agterkant – zn |
achterkant; achterwerk, achterste
Uitdr.: jou agterkant wys – je / zijn langste tijd gehad hebben |
agterplaas – zn |
achtertuin |
agterste – zn |
(gemeenz.) achterwerk, gat
Vgl. 'agterent', 'agterstewe', 'boude'
|
agterstewe – zn |
achtersteven; (eufemistisch) billen, achterste, achterwerk, zitvlak
Vgl. 'agterent', 'agterste', 'boude'
|
aia – zn |
(rac.) in onbruik geraakte benaming voor niet-blanke werkster, kindermeisje
Opm.: hoewel in onbruik geraakt, geldt aia thans als kwetsende benaming.
|
aikôna, haikôna – bw; – tw |
nee!, helemaal niet!, over m'n lijk! |
aitsa! – tw |
uitroep van verbazing |
akkedis – zn |
hagedis |
akkerboom, eikeboom – zn |
eikenboom, eik (Quercus robur) |
akkerjakkalsbessie – zn |
in Z.A. inheemse boom met ronde bladeren en ranke stengels (Diospyros natalensis) |
albaster, albastertjie – zn |
knikker |
algar – bw |
(vero.) allemaal Vgl. 'almal' |
algemene handelaar – zn |
soort 'Winkel van Sinkel' Vgl. Eng. general trader |
alikreukel / arikreukel / arikruik / alikruik – zn |
geen alikruik (Littorina littorea), maar een andere, Zuid-Afrikaanse, zeeslak die zich op rotsen ophoudt (Turbo
sarmaticus) |
aljimmers – bw |
(gemeenz.) de hele tijd, continu |
alleenloper, enkelloper – zn |
vrijgezel, alleenstaande |
alleenlopend, enkellopend – bn |
vrijgezel, alleenstaand |
almal
– pv; – det. |
iedereen, elkeen, allen Opm. I: in tegenstelling
tot het Nederlands, gebruikt het Afrikaans 'almal' ook als het
onderwerp in een zin, terwijl het in het Nederlands enkel een onbep.
telwoord is dat aan het onderwerp of voorwerp toegevoegd wordt (wij, jullie, zij
allemaal). Het Nederlandse gebruik van 'allemaal' treft men in het Afrikaans echter ook
aan. De volgende zinnen moeten het bovenstaande
illustreren. Als onderwerp: Almal in Paterson weet waar lê Kaapstad. Maar weet almal
in Kaapstad waar lê Paterson? – 'Iedereen in Paterson weet waar Kaapstad
ligt. Maar weet iedereen in Kaapstad waar Paterson ligt?' Suid-Afrika,
waar almal tuisvoel – 'Zuid-Afrika, waar iedereen zich
thuisvoelt' Als onbep. telw.:
En het wordt, net als in het Nederlands, als onbep. telwoord naast het onderwerp of voorwerp gebruikt:
Dit is 'n groot vrees vir ons almal – 'Dat is een grote
vrees voor ons allemaal/allen'
Hulle is almal vriende van my =
'Zij zijn allemaal vrienden van mij'
Ons is nie almal so nie – 'Wij zijn niet allemaal zo'
Almal is echter vooral van toepassing bij mensen, want de manier waarop in het Nederlands allemaal voor abstracte begrippen, dingen of massa's gebruikt wordt,
moet in het Afrikaans met 'alles' (of, in de spreektaal, met 'als') vertaald worden;
net als in verouderd Nederlands. Bijvoorbeeld: Dit het alles verander – 'Het is allemaal veranderd'
Dit is alles maniere waarop ons vir mekaar kan vererg – 'Het zijn allemaal manieren waarop we elkaar kunnen irriteren'
Opm. II: in het Afrikaans kent men ook elkeen, maar dit betekent meer 'eenieder', 'iedereen
afzonderlijk'. Het Engels kent deze betekenis ook, van each
(one). Vgl. 'algar', 'enigeen' |
almanak – zn |
kalender Opm.: in het Afrikaans kunnen
'almanak' en 'kalender' door elkaar gebruikt worden en
betekenen ze precies hetzelfde, al wordt 'kalender' veel vaker
gebruikt. Het Nederlandse woord almanak, d.i.een jaarlijkse
publicatie met allerhande terugkerende informatie, is in het Afrikaans te
vertalen met 'almanak'. |
almaskie, almiskie – bw |
toch, nochtans, hoewel
dit is nou nie almaskie nie – 'het is helemaal zeker'
< Nl. al + machscien, 'al + mag geschieden'
Vgl. 'altemit, altemits'
|
als – bw |
(gemeenz.) alles, allemaal
Dis als verby – 'Het is allemaal voorbij'
Dis als verniet – 'Het is allemaal tevergeefs' Opm.: voor het juiste gebruik van alles en almal in het Afrikaans, zie opmerkingen bij 'almal'. |
altemit, altemits – bw |
misschien
dit is nou nie altemit nie – 'het is helemaal zeker'
Vgl. ouder Nl. altemet, altemets, 'soms', 'misschien'
Vgl. 'almaskie', 'almiskie'
|
altesaam – bw |
(alles) bij elkaar, in totaal, in z'n totaliteit
Gedurende die fees is altesaam 50 rolprente vertoon – 'Tijdens het festival zijn er in totaal 50 films vertoond'
Voor de betekenis vgl. Eng. altogether
Vgl. 'almal', 'alles', 'als' |
amandel – zn |
amandel (de boom en de steenvrucht waarvan de pit eetbaar is als noot [Prunus dulcis]: niet de lymfeorganen in de keel)
Opm.: de benaming voor de lymfeorganen achterin de keel die in het Nederlands amandelen genoemd worden (tonsillen), zijn mangels in het Afrikaans (zie ald.). |
amper – bw |
bijna Opm.: het Nederlandse 'amper' kan het
beste benaderd worden door 'skaars' of in mindere mate 'nouliks' te
gebruiken |
amperbroekie – zn |
(w.g.) tangaslipje Opm.: in plaats van het grappig bedoelde
'amperbroekie' zegt men in het Afrikaans eerder 'deurtrekkertjie'
om het tangaslipje of, in het Engels, de g-string mee aan te
duiden. |
amptelik – bn |
officieel Hierdie nuwe wyn is gister amptelik bekendgestel – Deze nieuwe wijn
is gisteren officieel geïntroduceerd |
anaboom – zn |
in Z.A. inheemse acacia-achtige boom (doringboom) met crèmekleurige bloeiaren, ca. 2 cm lange doorns en gekromde oranjerode peulen (Faidherbia albida) |
anderkant – vz |
aan de andere kant / aan de overzijde Anderkant die
longdrop kry jy die bure se erf – 'Aan de andere kant van het buitentoilet
vind je het terrein van de buren' Vgl. 'duskant' en
'oorkant' |
andermammie, annermammie – zn |
(gemeenz.) oma, omaatje, grootje
|
anderland – zn |
het buitenland Ek wil nie in anderland bly nie;
anderland se kos is so vreemd – 'Ik wil niet in het buitenland wonen; het
eten in het buitenland is zo raar' |
andoelie – zn |
soort sterk gekruide, gerookte worst |
angstig – bn |
angstig; heel graag Opm.: de betekenis 'heel graag' wijst op een leenvertaling uit het Engels.
In deze zin vertoont angstig sterke overeenkomsten met Eng. anxious, dat weliswaar op angstig lijkt – en dat
via Latijn anxius ook ver verwant is aan angstig. Een voorbeeld van dit gebruik van angstig in het Afrikaans:
Hy was angstig om van hom te leer – 'Hij wou heel graag van hem leren' Vgl. Eng. He was anxious to learn from him
|
antie – zn |
dametje, mevrouwtje (scherts.) Vgl. Eng. auntie
Vgl. 'tannie', 'oom', 'omie' |
antrasietstoof – zn |
kolenkachel |
apartheid – zn |
(hist.) Zuid-Afrikaans raciaal segregatiebeleid dat tussen 1950 en 1991 door de blanke minderheidsregeringen gevoerd werd Vgl. 'baasskap'
|
apiesdoring – zn |
in Z.A. en Zambia inheemse acacia-achtige boom (doringboom) met crèmekleurige bloei, geveerd blad en lange, rode peulen (Acacia galpinii) |
apiespeul – zn |
in Z.A. en Zimbabwe inheems vlinderbloemig boompje met gele bloemen in trossen en stevig, geveerd blad (Senna petersiana – vroeger Cassia petersiana) |
appelkoos – zn |
abrikoos |
appelliefie – zn |
struiken met grote, eetbare, appelachtige bessen (Physalis viscosa
en P. angulata) |
apteek – zn |
drogist, apotheek |
aptytwekker – zn |
aperitief Vgl. Eng. appetiser |
arig – bn |
naar, ongesteld; beschaamd, niet op z'n gemak; onvriendelijk, irritant,
onaardig Opm.: in het Nederlands betekent
aardig 'vriendelijk'. De voor het Nederlands tegenstrijdige
betekenis van het Afrikaanse aardig en arig is eenvoudig te
verklaren door te kijken naar het zeventiende-eeuwse Nederlands; algemeen
betekende aerdich 'beleefd, vriendelijk' (Jan de Vries: 1971),
zoals nu in het Algemeen Beschaafd Nederlands, maar in dialecten betekende
het 'vreemd, eigenaardig'. Er zijn Vlaamse dialecten waar die negatieve
betekenis behouden is. Daar zegt men 'aorig' om een ongemakkelijke
situatie aan te duiden (G.J. van Wyk [red.], Etimologiewoordeboek van
Afrikaans: 2003). |
arm (mv. arms) – zn |
arm (mv. 'amen') (ledematen) |
arme (mv. armes) – zn |
arme (mv. armen) |
armgat (mv. armgatte) – zn |
armoedzaaier |
arties – zn |
kunstenmaker, circusartiest, 'artist' Opm.:
'arties' betekent niet NL. 'artiest'. Het is geen musicus of
een ander soort kleinkunstenaar maar eerder een acrobaat en circusartiest.
Dit is lewensgevaarlik om 'n
sweefstok-arties se kunsies te probeer nadoen – 'Het is levensgevaarlijk
om de kunsten van een acrobaat te proberen na te doen'. Vgl.
'kunstenaar' |
aspersie – zn |
asperge (Asparagus officinialis) |
aspris – bw |
expres, opzettelijk Opm.: dit woord is een variatie op Nl. 'expres' |
asseblief – bw |
alstublieft, alsjeblieft; gelieve... Bij verzoek: Vir meer inligting moet jy
asseblief net die bostaande vorm invul – 'Voor meer informatie vult u alstublieft
het bovenstaande formulier in' / 'Voor meer informatie gelieve enkel het bovenstaande formulier in te vullen'.
Opm.: in het Nederlands worden 'alsjeblieft' en het beleefdere 'alstublieft' ook gebruikt bij het aanreiken van iets. In zo'n geval zegt men in het Afrikaans echter niets, of men zegt daar's hy (zie ald.). Bijvoorbeeld: 'Alsjeblieft, twee bier. Dat is dan vier euro' kan in het Afrikaans vertaald worden als Daar's hy: twee bier. Vier euro's asseblief.
Het Afrikaanse asseblief heeft dus dezelfde betekenis als het Engelse please.
In sommige, veelal niet-blanke, dialecten zegt men ook samblief.
Vgl. 'daar's hy' |
assegaai, asgaai – zn |
werpspies, werpspeer |
astrant – bn |
brutaal |
ateljee – zn |
studio
By ons in die ateljee is vandag Jaco Kleynhans van die Solidariteit Beweging – 'Vandaag is bij ons in de studio Jaco Kleynhans van de Solidariteit Beweging |
atjar – zn |
groente in azijn (maar niet hetzelfde gerecht als de Indische atjar in Nederland en Indonesië |
Awendmaal Bijb. – zn |
(Laatste) Avondmaal Vgl. 'Nagmaal' |
B |
|
baadjie – zn |
jas, jasje, colbert
Opm.: een mantel of lange jas is in het Afrikaans 'jas'. (zie ald.) |
baadjiepak – zn |
mantelpak |
baai – zn |
baai |
baai – ww |
baden, vrijetijdszwemmen Vgl 'bad' |
Baai, die – zn |
bijnaam voor Port Elizabeth |
baaibroek – zn |
zwembroek |
baas – zn |
baas, (vero.) beleefde, zwarte aanspreekvorm voor blanke Opm.: op het platteland zullen er nog oude, zwarte mensen zijn die blanken willekeurig baas noemen. Dit kan vreemd overkomen, bijvoorbeeld als een toerist
uit Nederland op een boerderij aangesproken wordt met "Môre, baas".
'Goeiemôre, Baas', sê ou Gladman Hoza vir die boerseun – wat
sowat sestig jaar jonger is as hy. 'Molo, bawo!', antwoord die boerseun beleef.
Vgl. 'miesies', 'oubaas' en 'oumiesies' |
baasskap – zn |
(hist.) blanke heerschappij Opm.: tot 1994 bestuurde Zuid-Afrika's blanke minderheid het land. Via de Nasionale Party gaf ze te
kennen Zuid-Afrika "blank" te willen houden. In theorie betekende dit dat de macht over arbeidsverdeling, economie en vestiging van mensen van
verschillende rassen in de handen van de blanke bevolking moest blijven. Deze macht stond bekend als baasskap. In de praktijk was baasskap een
manier om de vruchten te plukken van goedkope, zwarte arbeid zonder met
de zwarten te hoeven samenleven. De term was al sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw omstreden. Vgl. 'apartheid'
|
baba – zn |
baby, zuigeling |
babelas, babelaas, babalaas – zn |
kater (van drank) |
baber – zn |
Afrikaanse meerval (wijdverbreide Zuid-Afrikaanse zoetwatervis – Clarias gariepinus)
Opm.: baber stamt af van
het Nl. woord 'barbeel' Vgl. 'steenbras' |
bad – ww |
een bad nemen
ek gaan bad – 'ik ga een bad nemen' Vgl. 'baai' |
baie – bw; telw. |
(bw) erg, zeer; vaak; (telw.) veel Ek het baie geslaap – Ik heb veel geslapen
Ek voel baie ongelukkig – 'Ik voel me erg ongelukkig'
Verskriklik baie mense gee nie om vir omgewingsbewaring nie – 'Ontzettend veel mensen geven niet om milieubescherming'
Opm.: veel wordt
alleen gebruikt als het beheerst wordt door bijwoorden als so of te. Dus
'te veel' is in het Afrikaans te veel, naast te baie.
'Zo
veel' en 'zoveel' kan zowel so baie als so veel en soveel zijn:
Daar is so baie / so veel mense op die Strydomplein
vandag – 'Er zijn zo veel mensen op het Strydomplein vandaag'
Maar in vergelijkingen: As 'n
volk het ons net soveel / so veel reg op selfbeskikking as ander volke – 'Als volk hebben wij net zoveel / zo veel recht op zelfbeschikking als andere volkeren'
Probeer soveel / so veel (as) moontlik om jou waardigheid te behou – 'Probeer zoveel / zo veel mogelijk je waardigheid te behouden'
Waar baie 'vaak' betekent, wordt ook so baie gebruikt: Ek dink so baie aan ons
samensyn in Clifton... – 'Ik denk zo vaak aan ons samenzijn in Clifton'
Baie is wsch. ontleend aan Maleis banjak, 'veel', 'overvloedig'.
|
bak – zn |
bak, schaal vrugtebak – 'fruitschaal' Vgl. 'skottel' |
bak – bn |
(gemeenz.) erg goed, geweldig, klasse Afrikaans is bak – 'Afrikaans is geweldig' Vgl. 'bakgat', 'puik' |
bakatel – zn |
bagatel, nietigheid, futiliteit |
bakgat – bn |
(gemeenz.) erg goed, geweldig, klasse Dit gaan bakgat – 'Het gaat erg
goed' Vgl. 'puik', 'bak' |
bakkie – zn |
pick-up truck (kleine vrachtwagen met open bak) |
bakkiesblom – zn |
bekende Zuid-Afrikaanse orchideeënsoort met zeer fraaie rode bloemen (Disa uniflora) |
baklei – ww |
op de vuist gaan, slaande ruzie hebben; (overdr.) strijden |
baljaar – ww |
spelen, huppelen |
balju – zn |
deurwaarder |
bandopnemer – zn |
cassetterecorder |
bankfooie – zn |
bankkosten |
banknoot – zn |
bankbiljet Vgl. Eng. bank note |
bankrot – bn |
failliet, bankroet Vgl. 'sekwestrasie' |
bankstaat – zn |
dagafschrift van de bank |
Bantoe – zn |
(volksk.) Bantoe: lid van een van de Bantoevolkeren, d.w.z. de stammen die vanaf de zeventiende eeuw naar Zuid-Afrika trokken. Bijv. de Xhosa's, Zoeloes en Tswana's. |
Bantoe-onderwys – zn |
(hist.) door het apartheidsregime in het leven geroepen onderwijs speciaal voor Bantoes, hen opleidend tot uitvoerende beroepen zoals fabrieksarbeider, huishoudelijk medewerker, mijnwerker, tuinman, enz.
|
basielie, basielkruid – zn |
basilicum |
battery – zn |
accu, batterij Agge nee, nou's my kar se battery alweer pap! – 'Oh nee, nu is de accu van mijn auto alweer leeg!' |
beampte – zn |
ambtenaar |
bed – zn |
bed, bedding
Vroeër kon ons swem en hengel in die ou rivierbed – 'Vroeger konden we zwemmen en hengelen in de oude rivierbedding' |
bedank – ww |
(onoverg.) ontslag nemen; (overg.) iem. bedanken |
bedanking – zn |
dankbetuiging, ontslag
bedanking inhandig – 'ontslag nemen' |
bederf, bederwe – ww |
bederven; verwennen Vgl. qua betekenisbreedte Eng. to spoil Vgl.
'verpes' |
bedeling – zn |
bedeling (uitgifte aan de armen); politiek bestel, bewind, systeem Binne die nuwe bedeling kry Afrikaans maar swaar – 'In het nieuwe bestel heeft het Afrikaans het maar zwaar' |
bedlêend – bn |
bedlegerig |
bedorwe brokkie – zn |
verwend kreng Vgl. Eng. spoiled brat |
bedrywigheid – zn |
activiteit Misdadige bedrywighede – 'criminele activiteiten' |
been – zn |
been, poot (ook van dier); bot Insekte het ses bene en spinnekoppe het agt – 'Insecten hebben zes poten en spinnen hebben er acht'
Die beentjies (beendere) wat hulle by Sterkfontein gevind het, was op dié stadium ongelukkig nie geskik vir identifikasie nie – 'De botjes (botten) die ze bij Sterkfontein vonden, waren op dat moment helaas niet geschikt voor identificatie.'
Opm.: Nl. 'bot' moet met Afr. been vertaald worden.
|
beenaf – bn |
stapelverliefd Sy het beenaf op hom geraak – 'Zij werd
stapelverliefd op hem' Vgl. 'pootuit' |
bees – zn |
koe Vgl 'gogga', 'besie' en
'dier' |
beesvleis – zn |
rundvlees |
beet – zn |
biet suikerbeet – 'suikerbiet'
rooibeet – 'rode biet' |
beetslaai – zn |
rode bietensalade |
beethê – ww |
beethebben, vasthebben |
behoort – ww |
behoren, horen, zouden moeten; (toe)behoren aan, eigendom zijn van Kersfees behoort 'n tyd van vrede te wees – 'Kerstmis hoort een tijd van vrede te zijn'
Ek is jou werknemer, maar ek behoort nie aan jou nie – 'Ik ben jouw werknemer, maar ik behoor niet aan jou (toe)'
Vgl. 'veronderstel'
|
befoeterd – bn |
slecht gehumeurd |
bekendstel, bekend stel – ww |
introduceren; bekendmaken, openbaar maken |
bekaf – bn |
zwaar teleurgesteld, verontwaardigd
Vgl. 'poegaai' |
bekommer – ww |
zich zorgen maken Moenie jou daaroor bekommer nie! – 'Maak je daar (maar) geen zorgen om!'
Daarom sê Ek vir julle: Moet julle nie bekommer oor julle lewe, oor wat julle moet eet of drink nie, of oor julle liggaam, oor wat julle moet aantrek nie. Is die lewe nie belangriker as kos en die liggaam as klere nie? Kyk na die wilde voëls: hulle saai nie en hulle oes nie en hulle maak nie in skure bymekaar nie; julle hemelse Vader sorg vir hulle. Is julle nie baie meer werd as hulle nie? – 'Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten, en wat gij drinken zult; noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult; is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien, noch maaien, noch verzamelen in de schuren; en uw hemelse Vader voedt nochtans dezelve; gaat gij dezelve niet zeer veel te boven?' (Mattheüs 6:25-26)
Vgl. 'kommer', 'sorg', 'worrie'. |
bekommerd – bn |
bezorgd Ek was bekommerd oor jou – 'Ik maakte me zorgen om je' |
belê – ww |
investeren, beleggen
Ons belê in die toekoms – 'Wij investeren in de toekomst'.
|
belegging – zn |
investering, belegging
Daar is 'n toenemende beleggersvertroue onder sakelui – 'Er is een groeiend investeerdersvertrouwen onder zakenlieden'.
|
beleidsrigting – zn |
beleidslijn, beleidskeuze
Vgl. Eng. policy direction
|
belyn – ww |
belijnen, liniëren; duidelijk omschrijven, definiëren
Vgl. voor de tweede betekenis 'duidelijk omschrijven, definiëren' Eng. outline
|
bemagtig – ww |
in staat stellen, macht geven; individuen en groepen versterken zodat ze kunnen deelnemen aan de
samenleving Vgl. Eng. to empower Zie verder bij bemagtiging |
bemagtiging – zn |
het in staat stellen, versterken van individuen en groepen zodat ze kunnen deelnemen aan de
samenleving Opm.: in Zuid-Afrika houdt dit in dat voorheen achtergestelde
groepen nu worden bevoordeeld. Zo kent men sinds jaar en dag Swart Ekonomiese Bemagtiging (SEB), hetgeen in
de praktijk inhoudt dat de staat zwarte bevolkingsgroepen economische voordelen en voorrechten toekent, hun bij het creëren en toedelen van banen een
voorkeursbehandeling geeft en bedrijven verplicht tot het naleven van rassenquota. Inherent hieraan is echter dat blanken bij gelijke of betere geschiktheid
achtergesteld worden en dat zij op de arbeidsmarkt dus als tweederangsburgers moeten worden behandeld. Vgl. Eng. empowerment Vgl. 'regstel' en 'transformeer'. |
bemark – ww |
ergens reclame voor maken, iets commercieels aan de man brengen |
bemarking – zn |
marketing |
beplan – ww |
plannen, van plan zijn Ons beplan om Hartenbosch toe
te gaan gedurende die Kerstyd – 'We zijn van plan om tijdens
de Kerst naar Hartenbosch te gaan'
'n Lankbeplande besoek – 'Een reeds lang gepland bezoek'
|
benodig – ww |
nodig hebben, vereisen |
berader – zn |
adviseur, consultant
|
berading – zn |
advies, consult, consultatie, geestelijke hulp, therapeutische hulp Hulle het vir huweliksberading gegaan – 'Zij zijn naar een huwelijksconsult gegaan'
Ná die roofaanval het hy traumaberading ontvang – 'Na de roofoverval heeft hij traumahulp gekregen' |
beradingspraktyk – zn |
consultatiebureau |
bêre – ww |
opbergen, sparen Vgl.
'stoor' |
bêrekopie – zn |
soort afbetaling bij winkel |
bergbaroe – zn |
zie 'bergkambro' |
bergkambro – zn |
rankende plant uit de maagdenpalmfamilie Apocynaceae met groene, welriekende bloemetjes en grote, langwerpige, eetbare knol ('kos') die melksap afgeeft (Fockea edulis): ook 'bergbaroe' en 'kambro' genoemd
Vgl. 'bobbejaankambro', 'kos', 'slangkambro'
|
bessie – zn |
bes |
bes: bes gee – uitdr. |
toegeven dat je verloren hebt, de strijd opgeven Die span het in die hitte maar bes gegee – 'Het team heeft in de hitte de strijd maar opgegeven' |
bes: jou bes gee – uitdr. |
je best doen Hy gee altyd sy bes, maar kry nie grootkop nie – 'Hij doet altijd zijn best, maar wordt niet arrogant' Vgl. Eng. to give your best
|
besef – ww |
beseffen, zich realiseren Opm.: het Afrikaans
kent niet het werkwoord zich realiseren. Gebruik daarom altijd
besef. |
besering – zn |
bezering, verwonding, blessure |
besie – zn |
verzamelnaam voor kleine keversoorten Opm.: het gaat hier om 'haantjes', zoals 'liewenheersbesie' (Coccinella spp.) en 'valsstinkbesie'
(Nysius natalensis) |
besig – bn |
druk, bedrijvig; (syntactisch) markeerder van progressief aspect
Ek is besig – 'Ik heb het druk'
Opm.: in de Afrikaanse syntaxis speelt besig een rol als
markeerder van het progressief aspect. Het progressief aspect wordt in Nederlandse zinnen met
'aan het' + onbep. wijs uitgedrukt. In het Afrikaans met besig om te + onbep. wijs.
Ek is besig om te kook – 'Ik ben aan het koken'
Sulke vooroordele is besig om te verander – 'Zulke vooroordelen zijn aan het veranderen'.
Hulle was besig om te slaap toe drie aanvallers omstreeks 1 uur vanoggend in die huis inbreek – 'Zij waren aan het slapen / lagen te slapen toen drie overvallers omstreeks 1 uur vanochtend het huis in braken'
De Nederlandsere vormen "aan die" + onbep. wijs en "aan 't" + onbep. wijs zijn tot op heden ook in zwang in het Afrikaans:
Armoede is aan die toeneem, naast Armoede is aan 't toeneem en Armoede is besig om toe te neem.
Onder invloed van het Afrikaanse besig om te gebruikt het Zuid-Afrikaans Engels dezelfde constructie, met busy: I am busy reading (Z.A. Engels) – I am reading (Standaardengels).
|
besigheid – zn |
zaak, handel Vgl. Eng. business |
besigheidsman – zn |
zakenman Vgl. Eng. business man |
besigheidsure – zn |
openingstijden Vgl. Eng. business hours |
beskinder – ww |
belasteren |
beskuit – zn |
harde, uitgedroogde koek, vaak met karnemelk bereid, in blokjes gesneden en gedoopt in de koffie: Z.A.
Engels 'rusk'
Vgl. 'boerebeskuit, boerbeskuit' |
besoedel – ww |
verontreinigen, vervuilen
|
besoedeling – zn |
verontreiniging Vgl.
'omgewingsbesoedeling' |
bessie – zn |
bes Opm.: dus enkel als verkleinwoord.
|
bestelling – zn |
afspraak
|
bestendig – bn |
stabiel Ons het 'n bestendige bestuur – 'Wij hebben een stabiel bestuur'. |
bestuur – ww |
besturen, rijden, 'managen' motor bestuur – 'auto
rijden' |
bestuur – zn |
bestuur, management
|
bestuurder – zn |
bestuurder; manager |
bestuurderslisensie – zn |
rijbewijs Vgl. Eng. driver's licence |
betower – ww |
betoveren
Vgl. 'toor' |
betyds – bw |
bijtijds, tijdig, op tijd, (net) niet te laat |
beur – ww |
met moeite tillen, duwen, dringen
Op 'n dag toe Jesus langs die Gennesaretmeer staan en die skare vorentoe beur om die woord van God te hoor, sien Hy twee skuite aan die kant van die meer lê. – 'En het geschiedde, als de schare op Hem aandrong, om het Woord Gods te horen, dat Hij stond bij het meer Gennesareth.' (Lukas 5:1)
|
beursie – zn |
portemonnaie |
beurtkrag – zn |
gereguleerde stroomonderbreking ter ontlasting van het elektriciteitsnetwerk, gepland platleggen van de elekricteit Vgl. 'kragonderbreking' |
beveilig – ww |
beveiligen; zekeren, verzekeren, waarborgen, dekken Opm.: de tweede betekenis, 'zekeren, verzekeren, waarborgen, dekken', is onder invloed van Eng. to secure ontstaan, dat naast 'beveiligen' ook deze betekenis heeft:
Sy posisie as burgemeester is beveilig danksy sy getroue aanhangers – 'Zijn positie als burgemeester is verzekerd dankzij zijn trouwe aanhangers'
Vgl. 'sekuriteit' |
bewaringsbewus – bn |
milieubewust Vgl.
'omgewingsbewaring' |
bewertjie, bewertjies – zn |
trilgras – Europese grassoort met hartvormige aartjes (Briza spp.) |
bielie – zn |
kanjer |
biesie – zn |
bies, rus (Junca spp. – grasachtige moerasplanten) Uitdr.: 'dat die biesies bewe'= 'als een
tierelier') |
bietou – zn |
samengesteldbloemige struik met gele bloemhoofdjes en leerachtige bladeren uit de zuidelijke kuststreek (Chrysanthemoides monilifera) |
bietjie ('n bietjie) – zn |
een beetje, eventjes Ek gaan so'n bietjie kook –
'Ik ga even koken' Opm.: abusievelijk zegt – en schrijft – men
vaak 'bietjie', zonder het onbep. lidw..
|
bilharzia – zn |
ziekte door larven in rivierwater |
biltong – zn |
gedroogd rund- of wildsvlees dat men in lappen of in kleine stukjes
koopt en vervolgens met een biltongmesje eet (traditioneel
Boere-eten!) |
binnebrood – zn |
kruim (het zachte binnenste van brood) |
binnehuisversierder – zn |
binnenhuisarchitect |
bitterappel – zn |
sodomsappel: doornachtige nachtschadestruik met blauwe bloemen, gelobde, gedoornde bladeren en
grote, kogelronde, eerst olijfgroene en later gele, harde bessen: geldt als een
notoir 'onkruid' (Solanum linnaeanum, vroeger S. sodomaeum) |
bitterbek – zn |
(rac.) zwarte of bruine persoon
Vgl. 'ghoffel', 'hotnot', 'houtkop', 'kaffer', 'meid', 'volk' |
bitterghaap – zn |
kleine stamsucculent van maagdenpalmfamilie (Asclepiadaceae / Apocynaceae) met zachte stekeltjes op blauwgroene stammetjes, en effen gele of roodgevlekte gele, klokvormige bloemetjes die naar vis ruiken (Huernia thuretii)
Vgl. 'ghaap', 'makghaap', 'slangghaap'
|
blaai – ww |
bladeren |
blaai om (b.o.) – ww |
zie ommezijde (z.o.z.) |
blaaier – zn |
browser Ek verkies om nie webkoekies in my blaaier toe te laat nie – 'Ik laat liever geen cookies toe in mijn browser' |
blaar (mv. blare) – zn |
blad (v. plant, boom); blaar Vgl. 'blad', 'blaas' |
blaarslaai – zn |
(groene) sla (Lactuca sativa)
Vgl. 'slaai'
|
blaas – zn |
blaar; luchtbel Vgl. 'blaar', 'bloublasie', 'borrel' |
blaaskans – zn |
adempauze, rustpauze, tijd om bij te komen |
blaasop – zn |
luidruchtige sprinkhaansoort met opgezet achterlijf |
blaasoppie – zn |
Z.A. kortsnuitige kikkersoorten van het geslacht Breviceps die zich bolrond met lucht kunnen opblazen |
blad (mv. blaaie) – zn |
blad (tijdschrift); schouderblad Vgl. 'blaar' |
bladroos – zn |
verzamelnaam voor epifytische bladcactussoorten, zoals koningin-van-de-nacht (o.a. Epiphyllum)
Vgl. 'litjieskaktus', 'litroos' |
blameer – ww |
de schuld geven aan Opm.: dit wordt beschouwd als deel van de anglicistische zegswijze om iets op iemand te blameer.
Bijv. Blameer dit op Apartheid! –
'Geef Apartheid maar weer de schuld!' Vgl. 'verkwalik' |
blaps – zn |
flater, vergissing |
blas – bn |
met getinte huidskleur |
blatjang – zn |
chutney (zoet-zure saus met azijn, abrikozen etc.) |
bleik – ww |
(overg.) bleken; (onoverg.) wit uitslaan
Vgl. onoverg. 'verbleik' |
blêrkas – zn |
(gemeenz.) jukebox |
blerrie – bn, bw |
(gemeenz.) verdomd, verdraaid (krachtterm)
Jy's sommer 'n blerrie krimineel – 'Jij bent gewoon een verdomde crimineel'
< Eng. bloody |
bles – bn |
kaal (van hoofdhaar) – bn Vgl. 'bleskop', 'kaal' en
'haarloos' |
blesgans – zn |
kolgans (Anser albifrons) Vgl. 'kolgans' |
bleshoender – zn |
in Z.A. inheemse soort meerkoet met twee rode knobbeltjes bovenop de witte voorhoofdsplaat (Fulica cristata) |
bleskop – bn |
kaalhoofdig |
blikemmer – tw |
lieve hemel!, sodeju! |
blikoopmaker – zn |
blikopener |
Blikoor – zn |
spottende benaming voor iem. uit de Vrijstaat (Z.A. provincie) |
bliksem – zn, ww, tw |
1. zn bliksem, deugniet, snuiter;
2. ww iem. slaan, meppen
Ek gaan jou bliksem as jy nie ophou nie!
3. tw verdorie!
Vgl.
'blikskottel', 'foeter' en
'donner' |
blikskêr – zn |
blikopener |
blikskottel – zn |
deugniet
Opm.: dit soort woorden, blikemmer en blikskottel, zijn eigenlijk afgeleid van 'bliksem'. Taboevorming zal hier de oorzaak van zijn. |
blindings – zn |
rolgordijnen; jaloezieën: 'luxaflex' Vgl. 'vertikale blindings' |
blits – zn |
weerlicht, lichtflits |
blits – ww |
bliksemen, flitsen |
blits- – woordd. |
flits-, snel-, vlug- |
blitsverkoper – zn |
bestseller |
blitsvinnig – bn |
razendsnel |
bloedoortapping – zn |
bloedtransfusie |
bloederig – bn |
vol van bloed, bloederig |
bloedig – bn |
bloederig; erg warm |
bloedpersie – zn |
dysenterie |
bloedvint – zn |
steenpuist, furunkel |
bloedwurm – zn |
Zuid-Afrikaanse, op zeepier gelijkende dikke borstelwormsoort die zich op stranden in het zand ophoudt en waaruit bij bezering rood bloed vloeit: geliefd visaas (Arenicola loveni) |
bloei – ww |
bloeden Vgl. 'blom' (ww.) |
bloeisel – zn |
bloesem Opm.: bloesem word als verheven of dichterlijk taalgebruik beschouwd |
bloekomboom – zn |
eucalyptussoort uit Australië (Eucalyptus globulus) (< Eng. 'bluegum tree' uit Zuid-Australië en
Tasmanië) |
Bloemies, Bloem – zn |
(gemeenz.) Bloemfontein |
blokkiesraaisel, blokraai – zn |
kruiswoordraadsel |
blokkiesvloer – zn |
parketvloer |
blom – zn |
bloem |
blom – ww |
bloeien Vgl. 'bloei' |
blom – zn |
bloem |
blombedding – zn |
bloembed, perk Vgl.
'bed' |
blomkool – zn |
bloemkool |
bloot – bn |
onbedekt; eenvoudig, puur
Vgl. 'kaal' |
bloot – bw |
slechts, ronduit, zonder meer, alleen maar
Vgl. 'kaal' |
blootstelling – zn |
blootstelling; (media)belangstelling, (media-)aandacht De tweede betekenis, '(media)belangstelling' en '(media-)aandacht', wijkt af van het Nl. en is wsch. ingegeven door Eng. exposure, 'blootstelling, (media)belangstelling, (media)aandacht'.
By die uitstalling het ons kunstenaars goeie blootstelling gekry en kontakte opgebou – 'Op de tentoonstelling hebben onze kunstenaars goede media-aandacht gekregen en hebben ze contacten opgedaan'
|
blou – zn |
bep. soort methamfetamine, crystal meth (zeer verslavende, slopende drug)
Vir 'n slang is ek nie bang nie
Hulle kan nie vir my vang nie
Maar vir jou, vir jou, vir jou my botteltjie blou
Skurwe hande, ek is sonder tande
En ekke, ekke woon hier teen die berg se hange
Jy's te rou, jy's te rou, jys te rou, my botteltjie blou
– David Kramer, Botteltjie blou (1980)
Vgl. 'tik' |
blouaap – zn |
vervet, kleine apensoort met donkergroene rug (Chlorocebus pygerythrus)
|
bloublasie – zn |
Portugees oorlogsschip (kwallensoort – Physalia utriculus) Vgl. 'blaas' |
bloudam (die bloudam) – zn |
(overdr.; ook die blou dam) de zee (lett. 'het blauwe meer')
Wat ken ek anders?
As die bloudam se branders
Die wolke en die winde wat hier waai
Pak op jou goedjies
Verkoop jou bootjie
Sê maar so long Skipskop, Skipskop
Sê koebaai
– David Kramer, Skipskop (1996)
Vgl. 'dam'
|
bloudraad – zn |
gegalvaniseerd staaldraad
|
blouwildebees – zn |
blauwe gnoe (Connochaetes taurinus)
|
bo – vz |
boven |
bobaas, bobaas- – zn |
de allerbeste, top- Dit woord wordt bijvoeglijk gebruikt in, al dan niet aaneengeschreven, samenstellingen: Op hierdie CD sal jy vanjaar se bobaas treffers vind – 'Op deze
cd zul je de allerbeste hits van dit jaar vinden'
Ons verkoop net bobaasbraaivleis / bobaas braaivleis – 'Wij verkopen alleen top-barbecuevlees'
Boerbone is
bobaaskragkos – 'Tuinbonen zijn top-krachtvoer' |
bobbejaan – zn |
baviaan (Papio spp.) |
bobbejaankambro – zn |
zie 'makghaap' |
bobbejaansuring – zn |
soort klaverzuring (Oxalis purpurea) |
bobotie – zn |
eenpansmaal met gehakt, rijst, ei en kerrie, van Javaanse oorsprong |
boeglam: jou boeglam skrik – uitdr. |
zich kapotschrikken |
boegoe – zn |
verzamelnaam voor geneeskrachige bossies (zie ald.) uit de citrusfamilie: buchu (Agathosma spp., Acmadenia spp.)
bergboegoe, gewone boegoe
|
boekenhoutboom – zn |
boomsoorten zoals Kaapse boekenhoutboom (Rapanea melanophloeos) en bosveldboekenhoutboom (Faurea saligna)
Komt voort uit dial. Nl woord voor
'beukenhout', omdat de bomen op de Europese beuk
zouden gelijken Vgl. 'olienhoutboom' |
boeke merk – ww |
schriften nakijken |
boekevat – zn |
huisgodsdienstoefening, thuis gezamenlijk uit de Bijbel lezen
(< boeke vat – 'pak de boeken') |
boekmerk – zn |
boekenlegger Vgl. Eng. bookmark
|
boekrak – zn |
boekenplank, -kast Vgl.
'rak' |
boelie – zn |
pester, pestkop, treiteraar
|
boelie – ww |
pesten, plagen, treiteren Vgl. Eng. to bully
Vgl. 'lol', 'neul', 'pla', 'skoor', 'terg', 'verpes'
|
boeliebief – zn |
cornedbeef, bussenvlees Vernoemd naar het Zuid-Afrikaanse cornedbeefmerk Bull Brand
|
boep, boepens – zn |
dikke buik |
Boer – zn |
1. lid van de Boeren of het Boerenvolk: een subgroep van Afrikaners (zie bij 'Afrikaner')
Opm.: een Boer is doorgaans woonachtig in de provincies Vrijstaat, Gauteng, Limpopo, Mpumalanga en Noordwest en is nakomeling van groepen Afrikaners die in de Grote Trek (1836-1838) naar deze gebieden trokken. Als etiket voor zelfidentificatie drukt Boer vaak etnische trots en patriottisme uit. Hiervan afgeleid zijn Boervrou, Boeremeisie, Boeregirl, Boeremag, Boererepubliek, Boerevolk en Boerestaat.
2. (rac.) scheldnaam voor Afrikaner; (rac., hist.) scheldnaam voor blanke politieagent
Toe kom die Boere, die polieste, en hulle skiet sommer op die betogers – 'Toen kwamen de Boeren, de politieagenten, en schoten ze gewoon op de betogers'
By ANC-kongresse word daar tot vandag 'Skiet die Boer' gesing – 'Op ANC-congressen wordt tot de dag van vandaag Schiet op de Boer gezongen'
Vgl. 'Afrikaner' |
boerboon – zn |
tuinboon, labboon, Roomse boon (Vicia faba) |
boerbeskuit, boerebeskuit – zn |
harde, uitgedroogde koek, vaak met karnemelk bereid, in blokjes gesneden en gedoopt in de koffie: Z.A. Engels rusk |
boerdery – zn |
het boeren, een agrarisch bedrijf runnen
Vgl. 'plaas' |
boerekos – zn |
traditionele plattelandse gerechten |
boereplaas – zn |
boerderij |
boereraat (mv. boererate) – zn |
huismiddeltje |
boereverneuker – zn |
(gemeenz.) oplichter, matennaaier |
boerewors – zn |
zeer populaire, speciale verse barbecue-(braai)worst, bestaande uit runder- en
varkensgehakt, gemalen spek, gekruid met o.m. kruidnagelen, koriander, worcestersaus en azijn of citroensap |
boerie – zn |
informele benaming voor boerewors (zie hierboven) |
Boesman – zn |
(rac.) Bosjesman (de San: volk van jagers-verzamelaars) Vgl. 'Hottentot', 'Strandloper' |
boesmanrys – zn |
(rac.) 'bosjesmannenrijst': termietenlarven
|
boeta – zn |
oudere broer, oudste broer Vgl. 'sussa' |
boet, boetie – zn |
broer(tje), ventje, (gemeenz., scherts.) vriend |
boetebessie – zn |
(gemeenz., neerh.) vrouwelijke beambte die toeziet op handhaving van parkeerregels |
bog – zn |
onzin
Vgl. 'twak', 'snert' |
boggelrugwalvis – zn |
bultrug(walvis) (Megaptera novaeangliae) |
boggom / bôgom – zn |
geluid / roep v.e. baviaan |
boggom / bôgom – ww |
'boggommen': blaffen zoals / van een baviaan |
bohaai – zn |
ophef, koude drukte, poeha |
bok – zn |
verzamelnaam voor kleine tot middelgrote herkauwende evenhoevigen, zoals geiten, gazelles, antilopen en hartebeesten (Bovidae); (gemeenz.) grietje, meisje
Vgl. 'bokka', 'bokkie', 'hartebees', 'takbok' en 'wildsbok' |
Bo-Kaap – zn |
gedeelte van Kaapstad waar van oudsher de Kaapse Maleiers wonen |
bokant – zn |
bovenkant Vgl. 'anderkant',
'duskant', 'oorkant' |
bokant – vz |
boven, aan de bovenkant van Bokant my bed hang 'n skildery – 'Boven mijn bed hangt een schilderij' Vgl. 'anderkant',
'duskant', 'oorkant' |
bokjol – zn |
feest waar wild gedanst wordt |
bokka – zn |
liefkozende aanspreekvorm voor meisje: schatje, liefje Vgl. 'bokkie', 'engel', 'skattebol' |
bokkem, bokkom – zn |
geen bokking of bokkem, maar een gedroogde Zuid-Afrikaanse harder (een vissoort) (Chelon richardsonii) 'n Lekker bossie bokkems |
bokkie – zn |
geitje, bokje, kleine gazelle, kleine antilope, enz.; grietje; ventje (liefkozende term)
Vgl. 'bokka', 'engel', 'skattebol' |
bokmakierie – zn |
bokmakierieklauwier: geelgrijs insectenetend zangvogeltje waarvan de roep op "bokmakierie!" lijkt (Telophorus zeylonus)
Ook bekend als kokkewiet (zie ald.).
|
boks – zn |
doos |
boks – ww |
boksen |
bokspootjie, boksuring – zn |
soort klaverzuring (Oxalis caprina) |
Boland – zn |
deel van de Kaapprovincie (ook Westelike Provinsie
genoemd) |
bolla – zn |
haarknot |
bollemakiesie – zn |
koprol bollemakiesie slaan / maak – 'een koprol
maken' |
bollie – zn |
(gemeenz.)
schijt, stront; onzin |
bollie – ww |
(kindert., gemeenz.)
poepen, kakken |
Bollie – eigenn. |
Bobo (het blauwe haasje uit de gelijknamige stripboekserie) |
bolyf – zn |
romp Vgl. 'romp', 'rok' |
bomzol – zn |
grote joint (drugs) Vgl. 'dagga', 'boom', 'skyf' en 'zol' |
bontpaling – zn |
murene, moeraal (Echidna spp., Gymnomuraena spp., Gymnothorax spp.) |
bontspring – zn |
uitvluchten zoeken |
bontstaan – ww |
hard werken |
boom – zn |
1. boom; wiet Jy lyk sleg; het jy die naweek dalk te
veel boom gerook? – 'Je ziet er slecht uit; heb je dit weekend soms te
veel wiet gerookt?'
2. bodem (van pot, vat, emmer – niet de grond) Vgl. 'bomzol', 'dagga', 'skyf' en 'zol'
|
boonop – bw |
bovendien |
boontjie – zn |
boon Opm.: dus enkel als verkleinwoord.
|
boontoe – vz |
naar boven toe |
bo-op – vz |
bovenop |
bo-oor – vz |
boven over heen |
boord – zn |
boomgaard
Vgl. 'vrugteboord' |
boorgat – zn |
waterwel |
boos – bn |
boos, euvel, verdorven, boosaardig Ek is boos vir jou – 'Ik
ben boos op jou'
Om Satan te volg is 'n bose daad – 'Het is een boosaardige daad om Satan te volgen' Vgl. 'kwaad',
'kwaai', 'vies'. |
bootry – ww |
bootje varen |
borg – zn (mv. borge) |
sponsor (mv. sponsoren) Ons soek borge vir die
kompetisie – 'We zoeken sponsoren voor de wedstrijd' |
borg – ww |
sponsoren Ons supermark borg die dorp se wedloop – 'Onze supermarkt
sponsort de hardloopwedstrijd van het dorp' |
borgskap – zn |
sponsoring |
borrel – zn |
luchtbel, luchtbelletje Vgl. 'dop', 'klokkie', 'blaas' |
borrie – zn |
koenjit / kurkuma / geelwortel (Curcuma longa) |
bors – zn |
borst (in alle betekenissen) Ons sing die volkslied
uit volle bors – 'Wij zingen het volkslied uit volle borst' |
borselkop – zn |
kapsel van gemillimeterd haar; iem. met zulk haar |
borslappie – zn |
slabbetje |
borsspeld – zn |
broche |
bosbefok – bn |
gezegd van oorlogsveteranen die lijden aan posttraumatische stressstoornis na in de wildernis van Namibië, Angola en Mozambique te hebben gevochten, of zulke veteranen die moeite hebben zich na zo'n oorlog aan het burgerleven aan te passen (in de zeventiger- en tachtigerjaren vocht het Z.A. leger tegen communistische opstandelingen en legereenheden) |
bosberaad – zn |
bepaalde vorm van brainstormen, georganiseerd op een afgelegen plek, commercieel jachtlandgoed of
safaripark |
boslelie – zn |
clivia, Sint-Jozefplant (Clivia miniata) |
bossie – zn |
struikje, kruid, bosje; (vaak in mv.) onkruid, overwoekering; zooitje (vis) Opm.:
bossies, als meervoud, verwijzen naar onkruid
(vgl.
het lemma bossies uittrek), maar bossies
zijn ook een bepaalde soort vegetatie, bestaande uit
kleine, geharde struikjes met heel fijne takjes die in de droge, aride
gebieden leven. In de Karoo, op het Hoëveld en elders vindt men
bijvoorbeeld het kankerbossie, het kakiebos en het
ag-dae-geneesbos; kleine plantjes die houtig zijn om tegen het
harde klimaat bestand te zijn. Ek het by 'n lui mens se land verbygestap, by 'n onverstandige mens se wingerd: dit was heeltemal oortrek van die onkruid, toegegroei onder die bossies, en die klipmuur was omgeval. – 'Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van een verstandeloos mens; En ziet, hij was gans opgeschoten van distelen; zijn gedaante was met netelen bedekt, en zijn stenen scheidsmuur was afgebroken.' (Spreuken 24:30-31) |
bossies: bossies uittrek – ww |
onkruid wieden |
bossiestee – zn |
rooibostee |
bostroue zn |
bruiloft in de natuur (dikwijls op jachtterrein)
Vgl. 'troue'
|
bosvark – zn |
penseelzwijn (Potamochoerus porcus) gedrongen soort inheemse zwijnachtige
Vgl.
'vlakvark' |
Bosveld – zn |
Noord-Transvaals landschap Dit landschap wordt
gekenmerkt door hoog gras met schaarse groei van bomen, waar grootwild
graast. Bomen die er groeien zijn kameeldoring (Acacia erioloba),
baster-haak-en-steek (Acacia luederitzii), witgatboom (Boscia albitrunca) en vaalbos (Terminalia sericea).
|
bot – bn |
bot Vgl.
'been' |
bottel – zn |
fles
Uitdr.: om te diep in die bottel te kyk – 'te diep in het glaasje kijken'
Vgl.
'fles' |
bottelstoor – zn |
slijterij Opm.: i.p.v. het anglicistische
bottelstoor zegt men ook
drankwinkel |
botter – zn |
boter
|
botter – ww |
met boter besmeren, beboteren Uitdr.: Hy botter sy brood aan albei kante – 'Hij
eet van twee walletjes' |
botterblom, botterblommetjie – zn |
middaggoud: soort gazania (Gazania krebsiana) |
botterbroodjies – zn |
scones Ook: 'skons'
Zie ook 'skons' |
botterskorsie – zn |
flespompoen In het Engels: butternut squash)
Vgl. 'kafferwaatlemoen', 'makataan', 'maranka', 'murgpampoentjie', 'pampoen', 'skorsie', 'spanspek', 'tsamma',
'waatlemoen' |
boud(e) – zn |
bil(len)
Vgl. 'agterent', 'agterste', 'agterstewe'
|
bougenootskap – zn |
bank voor huisleningen |
bra – zn |
1 beha; 2 (gemeenz.) maatje, makker Vgl. betekenis 1 Eng. bra, betekenis 2 Am. Eng. bro, Hawaiiaans Eng. brah
|
bra – bw |
nogal; eigenlijk; weinig Die aantal reaksies is bra
beperk – 'Het aantal reacties is nogal beperkt'
Gesien die groot verliese wat ons gely het was die vergoeding maar bra eina – 'Gezien de grote verliezen die we leden was de vergoeding maar povertjes / schamel'
|
braaf – bn |
dapper Opm.: wie denkt dat dit een anglicisme van Eng. brave, 'dapper', is, zal verbaasd zijn te merken dat men in ouder Nederlands ook 'braaf' zei om
'dapper' of 'stoutmoedig' mee aan te duiden.
Opm.: de Nl. betekenis van braaf komt ook wel voor in het Afrikaans, maar het is aan te raden eerder gehoorsaam of soet te gebruiken:
Kyk hoe mooi sit en wag daai soet hondjie – 'Kijk eens hoe goed dat brave hondje zit te wachten'
|
braai, braaivleis – zn |
barbecue |
braai – ww |
bakken, braden; barbecueën
Opm.: de betekenis 'bakken' wijkt af van het Nl.:
Terwyl ek die eiers braai, smelt ek kaas bo-oor, waarna ek dit op 'n snytjie brood sit – 'Terwijl ik de eieren bak smelt ik er kaas overheen, waarna ik het op een sneetje brood doe'
|
braaibroodjie – zn |
soort tosti / croque monsieur geroosterd op de braai (zie ald.) Vgl. 'potbrood' |
braaiskottel – zn |
ploegschijf voor skottelbraai (zie ald.), barbecue gemaakt van ploegschijf Vgl. 'skottel', 'skottelbraai' |
braaivleisaand – zn |
barbecue-avond |
brak(kie) – zn |
(bastaard)hond |
brakkiesbakkie – zn |
doggie bag Vgl. 'woefkardoes' |
brand – ww |
branden; (overg.) verbranden, laten aanbranden
De betekenissen 'verbranden' en 'laten aanbranden' zijn wsch. onder invloed van het eveneens overg. Eng. to burn ontstaan:
Daai sogenaamde betogers brand weer lekker bande in die strate – 'Die zogenaamde betogers zijn op straat weer lekker banden aan het verbranden'
Julle mense kan nie kosmaak nie en jul brand altyd die panne! – 'Jullie kunnen niet koken en jullie laten altijd de pannen aanbranden!'
|
brandarm – bn |
intensivering van arm: straatarm |
brander – zn |
grote watergolf |
branderplank – zn |
surfplank |
branderry – ww |
surfen |
bredie – zn |
stoofpot, vaak met suring (Nl. knikkende klaverzuring:
Oxalis pes-caprae) bereid Vgl. 'waterblommetjiebredie' |
breekgoed – zn |
servies |
brein – zn |
hersenen (van mensen) Vgl.
'harsings' |
breingewas – zn |
hersentumor Hy het weer boeke geskryf nadat sy breingewas suksesvol verwyder was – 'Hij schreef weer boeken nadat zijn hersentumor succesvol verwijderd was'
|
breinvliesontsteking – zn |
hersenvliesontsteking |
briek – zn |
rem briek aandraai –
'op de rem trappen', 'afremmen' |
briek – ww |
remmen
|
bring – ww |
brengen
|
Brittanje – zn |
Groot-Brittannië |
Broederbond – zn |
In 1918 opgerichte, geheime organisatie die de politieke en culturele belangen van Afrikaners behartigde. In 1994 niet meer geheim en omgedoopt tot Afrikanerbond. |
broei – ww |
broeien, broeden 'n Groot storm broei by die kus –
'Er dreigt een storm bij de kust' Papegaaie broei nie maklik nie –
'Papegaaien broeden niet makkelijk' |
broeikas – zn |
couveuse |
broeikasbaba – zn |
couveusekind |
broekiekouse – zn |
panty |
broerskind – zn |
neef, nicht, oomzegger |
brokkie: bedorwe brokkie – zn |
verwend kreng Vgl. Eng. spoiled brat |
bromfiets – zn |
brommer, motorfiets Vgl.
'brommer' |
brommer – zn |
bromvlieg Vgl.
'bromfiets' |
bromponie – zn |
scooter |
brongras – zn |
zie 'bronkors' |
bronkhorstslaai – zn |
zie 'bronkors' |
bronkors – zn |
witte waterkers (Nasturtium officiniale)
Vgl. 'waterkers' |
bronslaai – zn |
zie 'bronkors' |
brug – brûe – zn |
brug – bruggen |
brug: brug speel – ww |
bridge spelen, bridgen |
Bruinmens, Bruine (mv. Bruinmense, Bruines) – zn |
Afrikaanstalige bevolking van gemengde Europese, zwarte en Khoisan-herkomst
Opm.:
vroeger zei men Kleurling (zie ald.) maar aangezien deze term hedentendage als een herinnering aan de Apartheid geldt, geeft men de voorkeur aan de term Bruinmens, Bruine |
bruismeel – zn |
zelfrijzend bakmeel |
bry – ww |
'brouwen': de r achterin de mond, met de huig, uitspreken |
bry-r – zn |
de r achterin de mond, met de huig, uitgesproken |
buffer – zn |
bumper
Vgl. voor de betekenis ouder Nederlands |
buite- – woordd. |
buiten- (als voorvoegsel) Opm.: net als in het
Nederlands schrijft men in het Afrikaans het woord buiten mét
n (men spreekt deze n in zulke gevallen ook steevast uit!). Maar
in woordsamenstellingen vervalt de n steeds. Zie
hieronder, bijv., bij buitemuurs, en vergelijk het lemma buiten,
buite. |
buitemuurs – bn |
deeltijds (student), extraneus |
buiten, buite – vz |
buiten; behalve, met uitzondering van
Alle vlugte word gekanselleer, buiten vlugte op die Johannesburg-Kaapstad-roete – 'Alle vluchten worden geschrapt, behalve de vluchten op de route Johannesburg-Kaapstad'
Vgl. 'buite-' en 'buiten vir' |
buiten vir – uitdr. |
behalve, buiten Dit is eigenlijk een anglicisme
(except for), en wordt als volgt gebruikt: Buiten vir my, is
daar niemand wat omgee vir 'n eerlike debat nie – 'Buiten mij / behalve mijzelf is er
niemand die iets om een eerlijk debat geeft' |
buitepasiënt – zn |
poliklinische patient |
bul – zn |
stier 'Stier' wordt in het Afrikaans enkel gebruikt
om er het gelijknamige sterrenbeeld mee aan te
duiden) |
bulk – ww |
loeien (v.e. koe) |
bunny chow – ww |
(< Eng.) snack bestaande uit uitgehold witbrood gevuld met kerrievlees Vgl. 'gatsby', 'katkop' |
burg – zn |
barg (gecastreerd mannelijk varken) Net als in het Nederlands wordt in het Afrikaans het niet-gecastreerde
mannelijke varken beer genoemd. Dit Afrikaanse burg, met nultrap, is een goed voorbeeld van het feit dat het
Afrikaans voortkomt uit Hollandse dialecten, en niet uit een standaardvariant. |
buurtwag – zn |
buurtwacht, buurtpreventie |
byderhand – bn |
bij de hand, dichtbij In hierdie baie onveilige stad
hou ek my pistool byderhand – 'In deze zeer onveilige stad houd ik mijn pistool bij de hand' |
byderwets – bn |
modern, eigentijds |
by die huis – bw |
thuis Vgl. Eng. at home
|
bykomstighede – zn |
accessoires |
bystand op bystand wees – zn |
wachtstand, paraat Vgl. Eng. to be on standby |
byt – zn |
beet Byte van insekte kan gevaarlik wees –
'Insectenbeten kunnen gevaarlijk zijn' |
C |
|
Cremora, cremora – zn |
(merknaam, met hoofdletter) Z.A. koffiemelkmerk; (alg., met kleine letter) koffiemelk, koffiemelkpoeder |
D |
|
daai – av |
(gemeenz.) die, dat Daai ou is darem 'n lelike
ding! – 'Die gozer ís toch lelijk!' Soms ook 'aai Vgl. 'daardie' en
'dié' |
daarbenewens – bn |
daarnaast Vgl. de bijv. nw. 'langs', naas |
daardie – av |
die, dat Vgl. 'daai', dié' en
'hierdie' |
daar's hy – uitdr. |
alstublieft (bij het aangeven van iets) |
daarstel – ww |
tot stand brengen, stichten |
dadelbrood – zn |
dadelkoek |
dadelik – bw |
meteen, gelijk Opm.: in het Nederlands betekent
dadelijk tegenwoordig 'straks'. Gebruik voor het Nederlandse
'dadelijk' het woord 'netnou', ''n bietjie later', en om het
nog gezwinder te maken 'nou-nou'. |
dagboekie – zn |
agenda |
dagbreek – zn |
dageraad
Jakob het alleen daar agtergebly, en 'n man het tot dagbreek met hom gestoei. – 'Doch Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat de dageraad opging.' (Genesis 32:24) Vgl. Eng. daybreak
|
dagga – zn |
marihuana, wiet Opm.: niet te verwarren met de in Zuid-Afrika groeiende lipbloemigen wildedagga (Leonotis leonurus) en klipdagga (L. nepetifolia) Vgl. 'boom', 'bomzol', 'zol', 'skyf', 'klipdagga' en 'wildedagga' |
dagha – zn |
specie, aangemaakte cement |
dagsê – tw |
goedendag |
dagsorgsentrum – zn |
crèche Vgl. Eng. daycare centre
|
dalk – bw |
misschien Opm.: 'dalk' en
'miskien' kunnen naast elkaar gebruikt worden, al wordt
'dalk' minder in formeel taalgebruik gevonden.
'Dalk' komt voort uit het Nederlandse woord 'dadelijk' Vgl.
'dadelik' |
dam – zn |
stuwmeer, meer |
damwal – zn |
dam |
dan en wan, af en toe – bw |
af en toe Zie verder bij 'elke dan en wan' |
dankie – tw |
dank U, dank je wel |
darem – vw |
toch, wel, tenminste, desondanks Dit het die hele week gereën, maar ons het
darem 'n lekker vakansie gehad! – 'Het heeft de hele week geregend, maar we hebben toch / desondanks een fijne vakantie gehad!
Jy was besig! Het jy toe darem jou
werk klaargemaak? – 'Je had het druk! Heb je toen wel je werk afgekregen?'
Ja, die probleem is nou opgelos, maar darem... Ek is
steeds ontsteld daaroor... – 'Ja, het probleem is nu opgelost, maar toch... Het maakt me nog steeds boos'
Ja nee, groot droogte, maar julle het darem nog water vir jul beeste – 'Ja, grote droogte, maar jullie hebben tenminste nog water voor jullie koeien'
(< Ned. 'daarom') |
dassie – zn |
1. klipdas (fam. Procaviidae); (Bijb.) konijn Hoewel klipdassen vernoemd zijn naar de Europese das, zijn zij niet verwant aan hun Avondlandse evenknieën (zij zijn o.a. verwant aan de olifant). Het betreft plompe, bruinharige, plantenetende diertjes van zo'n 40 centimeter groot, die zich op rotsen, koppies (zie ald.) of in bomen ophouden. In Zuid-Afrika leeft de klipdassie: de Kaapse klipdas (Procavia capensis). Een andere bekende dassie-soort is het (slimme en herkauwende) 'konijn' uit het Oude Testament. Hier gaat het om de klipdas (Hyrax syriacus), die de Nederlandse Bijbelvertalers als 'konijn' voorstelden:
Maar dié wat net herkou of net volledig gesplete kloue het, mag julle nie eet nie: die kameel, die haas, die dassie. Hulle herkou maar het nie gesplete kloue nie: hulle is vir julle onrein. – 'Maar deze zult gij niet eten, van degenen, die alleen herkauwen, of van degenen, die den gekloofden klauw alleen verdelen: den kemel, en den haas, en het konijn; want deze herkauwen wel, maar zij verdelen den klauw niet; onrein zullen zij ulieden zijn.' (Deuteronomium 14:7)
2. zeevis van de zeebrasemfamilie (Diplodus sargus)
Vgl. 'kolstert' |
dees – av |
Zie bij 'dese' |
deesdae – bw |
tegenwoordig (in de zin van 'dezer dagen'; niet 'aanwezig')
Vgl. 'teenwoordig', 'teenswoordig' |
definitief – bn |
beslist, zeer zeker
Ek gaan jou definitief bel! – 'Ik ga jou zéker bellen!'
Opm.: Dit gebruik van 'definitief' wordt in het Afrikaans nog steeds als anglicistisch beschouwd. Liever gebruikt men 'beslis'.
Het Nl. 'definitief' kan in het Afrikaans het beste uitgedrukt worden met finaal (zie ald.).
Vgl. 'opsluit'
|
deftig – bn |
netjes Julle Hollanders praat altyd so deftig!
Vanaand is ons almal deftig geklee in 'n donker pak met 'n wit hemp en 'n
wit das |
dekade – zn |
decennium |
deken – zn |
sprei Vgl. 'kombers' en
'duvet' |
delg – ww |
aflossen (van schuld of zonde) Hoe kan ek my skuld
delg as ek werkloos is? Vgl. 'skuld' en
'opdok'. |
departement – zn |
ministerie Die departement van arbeid – 'Het ministerie van werkgelegenheid'
Vgl. Eng. department |
derduisende – telw |
vele duizenden |
derduiwel – zn |
plaaggeest, duivel |
derms – zn |
darmen |
denim – zn |
spijkerbroek Vgl. Eng. denim
|
dese – av |
(w.g., gewest.) deze, dit
Opm.: in Kaapse dialecten zegt men ook dese of dees in plaats van Standaardafrikaans hierdie. In het Standaardafrikaans komt het woord enkel nog voor in vaste uitdrukkingen, zoals:
Op dees / dese aarde! (uitroep van verbazing)
Na dese – 'hierna'
By dese – 'bij dezen'
Dese en gene – 'deze en gene'
Soms ook deus.
Zie verder bij 'hierdie'.
|
destyds – bn, bw |
(bn) toenmalig, van destijds; (bw) destijds Opm.: zowel het Nederlands als het Afrikaans kent het bijw. destijds / destyds.
Enkel het Afrikaans kent ook een bijvoeglijk naamwoord destyds:
Hy het skoolgegaan in die destydse Basoetoland – 'Hij ging naar school in het
toenmalige Basoetoland'.
Hy skets die destydse politieke gebeurtenisse – 'Hij schetst de politieke gebeurtenissen van destijds'.
|
deugsein – ww |
virtue-signalling, deugpronken
Het laten zien van progressieve opvattingen of gedragingen die weinig inspanning kosten, in de hoop zo gemakkelijk waardering te oogsten – zoals proberen op te vallen met vertoon van de LHBTIQ-vlag en op sociale media de #blacklivesmatter-hashtag (zie hutsmerk) te gebruiken. |
deur – zn |
deur |
deur – vz |
door Vgl. 'door' |
deurgaan – ww |
doorgaan, doorgang vinden; ergens door(heen)gaan; doormaken, meemaken; doornemen
Uiteindelik het die oordrag deurgegaan – 'Eindelijk ging de overdracht door' / 'Eindelijk kon de overdracht doorgang vinden'
En die wat verstrooi was, het die land deurgegaan en die woord van die evangelie verkondig – 'Zij dan nu, die verstrooid waren, gingen het land door, en verkondigden het Woord' (Handelingen 8:4)
Hy was hoegenaamd nie bewus van die lyding wat sy vrou deurgegaan het nie – 'Hij was zich totaal niet bewust van het leed dat zijn vrouw doormaakte'
Ek hoop dit is die eerste en laaste keer wat ek so iets hoef deur te gaan – 'Ik hoop dat dit de eerste en de laatste keer dat ik zoiets hoef mee te maken'
Het jy die riglyne deurgegaan? – 'Heb je de richtlijnen doorgenomen?'
Opm.: de derde en vierde betekenissen, 'doormaken, meemaken' en 'doornemen', zijn leenvertalingen van Eng. to go through
|
deurlopend – bn |
continue, niet-aflatend |
deurmekaar – bn |
door elkaar, in de war, verward, ver heen (bijv. van drank) Ek raak heeltemal deurmekaar as jy aanhou Afrikaans met Hollands
meng – 'Ik raak helemaal in de war als jij het Afrikaans en het
Nederlands door elkaar blijft gebruiken' |
deurmekaarspul – zn |
warboel, chaos |
deurentyd(s) – bw |
steeds, de hele tijd |
deus – av |
Zie bij 'dese' |
diafragma – zn |
middenrif |
die – lw |
de, het – lw Die meisiekind, die ou, die vrou, die voël,
die land – 'het kleine meisje, de jongen, de vrouw, de vogel, het
land' Vgl. 'dié' |
dié – av |
die, dat (als verwijzing naar iets dat je eerder genoemd hebt)
In Suid-Afrika koop selfs die ouderlinge op Sondag die
koerant. Dié dag is by Nederlandse christene egter by uitstek die dag van
rus en geloof. |
dié: dit is dié dat... – uitdr. |
daarom Vandag sal dit mooiweer en warm wees. Dit is
dié dat ek 'n sambreel saamgebring het. – 'Vandaag zal het zonnig en warm
zijn. Daarom heb ik een parasol meegebracht.' |
diens (mv. dienste) – zn |
dienst, service; (vaak in mv.) voorzieningen, openbare voorzieningen, overheidsvoorzieningen
Die land word geteister deur swak openbare dienste – 'Het land wordt geplaagd door slechte openbare voorzieningen' |
dier – zn |
dier, beest
Vgl. 'bees' |
Diets – bv |
van of behorende tot de Groot-Nederlandse taal en cultuur, inclusief Nederlands, Vlaams en Afrikaans |
dik – bn |
dik (v. muren, kleding, accenten, enz); vol (na gegeten te hebben) Wil
jy nog aartappels? - Nee, ek is dik, dankie. |
dikbek – zn |
stuurse, norse persoon |
dikbek – bn |
stuurs, nors |
dikkop – zn |
Kaapse griel (Burhinus capensis) Op plevier gelijkende, bruine en zwart-wit gevlekte vogel met grote kop en grote ogen, die op velden en weilanden broedt |
dikwels – bw |
vaak, dikwijls Vgl. 'vaak' |
dinee – zn |
diner Vgl. 'ete' |
ding – zn |
ding; stokpaardje, favoriete bezigheid; rage, hype, etc. De betekenissen favoriete bezigheid, stokpaardje en
rage zijn van Engelse herkomst en kunnen niet altijd zo vertaald
worden. Bijvoorbeeld: Vroëer was daar 'n boikot teen Suid-Afrika, maar
nou is ons land dié ding in toerisme. Of nog anglicistischer: Deesdae is
Afrikaanse sokkiejolliedjies die in ding by kroeë Een andere
betekenis is beter vrijer te vertalen: Sonder Engelse woorde kan
Afrikaans maar nie sy ding doen nie – 'Zonder Engelse woorden kan het
Afrikaans niet (helemaal) functioneren'. |
dink (dog, gedink/gedog) – ww |
denken (dacht, gedacht) Vgl. 'dog / gedog' |
dinkskrum – zn |
denktank |
dip – zn |
dipsaus (mayonaise, aioli, cocktailsaus, chiliolie, enz.) Vgl. 'indoopsous' |
disnis – bn |
duizelig, erg ver heen, 'lam', 'gek', etc. Ek
skrik/lag my disnis! – 'Ik schrik/lach me rot! Ek hardloop my disnis –
'Ik ren tot ik een ons weeg' Ek eet my disnis – 'Ik eet me lam/gek/ etc.' Vgl. 'boeglam',
'deurmekaar' |
Disprin, disprin – zn |
(merknaam, met hoofdletter) Z.A. pijnstiller met aspirine als werkzame stof; (alg., met kleine letter) pijnstiller, aspirine |
ditsem – tw |
uitroep om instemming of genoegen mee uit te drukken: precies!, inderdaad!, zo denk ik er ook over! |
dobbel – ww |
gokken |
doedoes – ww |
slapen
gaan doedoes – gaan slapen |
doef – tw |
klanknabootsing: bonk, baf; doef-doef-doef – het gebonk van housemuziek, techno, hardcore, enz.
Vgl. 'doef-doef-doefmusiek' |
doef-doef-doefmusiek – zn |
dreun-dreunmuziek: neerh. benaming voor housemuziek, techno, hardcore, enz.
Vgl. 'doef' |
doek(ie) – zn |
doek; luier |
doepa – zn |
(gemeenz.) tovermiddeltje waar mensen verliefd van worden |
doer – bw |
daarginds, daar ver weg
Opm.: vaak als daar doer.
Daar doer in die Bosveld – 'Daarginds in het Bosveld'
Doer, onder op die vlakte, het hulle 'n leeu hoor brul – 'Daar, ver weg op de vlakte, hoorden zij een leeuw brullen'
|
dof – bn |
dom, achterlijk, suf
Ek weet, ek is nie dof nie – 'Dat weet ik, ik ben niet achterlijk'
|
dog / gedog – ww |
sterke verbogen verledentijdsvorm en sterk verl. deelw. van dink: dacht / gedacht / vermoeden gehad hebben
Ek het gedog WiFi gaan nou beter wees, maar die internet is steeds vrek stadig – 'Ik dacht dat WiFi nu beter zou zijn, maar het internet is nog steeds verrekte traag'
Sy dog dit was 'n grappie, maar hy was ernstig – 'Zij dacht dat het een grapje was, maar hij meende het'
|
dogter – zn |
(jong) meisje, dochter |
dolosgooi – ww |
waarzeggen door op de grond gegooide botjes te
bekijken |
dolf / dolwe – ww |
diep graven |
dom-astrant, domastrant – bn |
eigenwijs en brutaal |
domkrag – zn |
krik |
donderstorm – zn |
onweer |
donga – zn |
diepe uitgedroogde sloot, diepe gleuf of gat in grond door
erosie of heftige regenval Opm.: soms worden zulke gleuven en
gaten in de grond 'geute' (dus 'goten') genoemd |
donkerkamerpolitiek – zn |
achterkamertjespolitiek |
donkie – zn |
ezel |
donkiewerk – zn |
sleurwerk |
donner – zn |
donder, deugniet, snuiter; (geen) zier
Ek gee geen donner om nie – 'Het kan me geen donder/zier schelen'
Hoor die donner in die lug – 'Hoor de donder in de lucht'
Waar is
die donner nou? – 'Waar is die snuiter nou?' |
donner – ww |
slaan,
rammen, vallen (in elkaar rammen) |
donner – tw |
verdomd, verdomme |
dood (attr. dooie) – bn |
dood, overleden Opm.:
dood gebruikt men in het Afrikaans ook waar men in het Nederlands 'overleden' of 'omgekomen' zou gebuiken:
'n Brandbestryder is dood terwyl sy span gesukkel het om 'n veldbrand onder beheer te kry
= 'Een brandweerman is omgekomen toen zijn ploeg met moeite probeerde een veldbrand onder controle te krijgen'
Vier mense is dood in 'n fratsongeluk – 'Vier mensen zijn omgekomen in een bizar ongeval'
We hebben hier wsch. met een anglicisme te maken (vgl. Eng. dead in een vergelijkbare Engelse zin als Four people are dead in a freak accident). |
dooddruk – ww |
dooddrukken; de kop indrukken, in de doofpot stoppen; uitdrukken, uitmaken; op stil zetten, geluid uitzetten, een oproep weigeren
Die polisie het die onwettige betoging vinnig doodgedruk
= 'De politie heeft de illegale betoging snel de kop ingedrukt'
Elke keer wat sy hom bel druk hy die sel dood – 'Elke keer als zij hem belt zet hij z'n mobiel op stil / uit'
Hoe kan ek hierdie wekker dooddruk? – 'Hoe kan ik deze wekker uitzetten?'
Toe sy ma binnekom druk hy gou sy stompie dood – 'Toen zijn moeder binnenkwam drukte / maakte hij gauw zijn peuk uit'
|
doodernstig – bn |
bloedserieus |
doodmaak – ww |
doden, vermoorden |
doodtrek – ww |
doorstrepen |
dooie – dooies – zn |
dode – doden
Allersieledag is die dag waarop die Katolieke Kerk die dooies gedenk – 'Op Allerzielen gedenkt de Katholieke Kerk de doden'
|
dooms – zn |
inf. aanspreekvorm voor dominee
Vgl. 'leraar' |
door – zn |
dooier, eigeel
Opm.: men zal eerder 'geel van 'n eier' zeggen
Vgl. 'deur' |
doos – zn |
doos; (gemeenz.) vrouwelijk geslachtsorgaan, kut; (kwets.) sukkel, halve gare, idioot, enz. Jou doos! – 'Sukkel die je daar bent!'
Vgl. 'kont', 'poes'
|
dooswyn – zn |
(scherts.) (goedkope) supermarktwijn uit een doos Vgl. 'plonk' |
dop – zn |
neut, borrel; dop Vgl. 'regmakertjie',
'sopie', 'neut' en 'voggies' |
dophou – ww |
in de gaten houden |
Dopper – zn |
lidmaat van de Gereformeerde Kerk in Z.A.
Vgl. 'Gatjieponder' |
Dopperkerk – zn |
Gereformeerde Kerk |
doring – zn |
doorn; (met jou of met ou een uitroep van bewondering) kanjer, geweldenaar, engel Johan, jou doring!, Johan, ou doring! – 'Johan, je bent een engel!', 'Johan, je bent een kanjer!', 'Je bent geweldig, Johan!' Vgl. 'yster' |
doringboom – zn |
'doornboom' (meestal bomen van het geslacht Acacia
e.d.) |
doringdraad – zn |
prikkeldraad |
dorp – zn |
dorp, gemeente, woonplaats Opm.: bij het
invullen van formulieren wordt niet altijd naar woonplek gevraagd,
maar naar dorp. Dit betekent in dit geval
hetzelfde. |
Dorper – zn |
Z.A. schapenras (wit lijf met zwarte nek en kop) |
douvoordag |
voor dag en dauw Vgl.
'kniediepvoordag' |
dra – ww |
dragen |
draad – zn |
draad
Uitdr.: op die draad sit – geen kant kiezen, weifelen |
draad trek – ww |
(gemeenz.) zich aftrekken |
draadsitter – zn |
iem. die geen kant kiest |
draai – zn |
bocht; draai |
draai – ww |
draaien; een bocht maken, afslaan |
draai loop – ww |
toilet bezoeken Moenie in die bos draai loop nie –
'Niet je behoefte in het bos doen' |
draai maak – ww |
bezoeken, langskomen Kom maak gerus 'n draai as jy in
Suid-Afrika is – 'Kom eens langs als je in Zuid-Afrika bent' |
draf – ww |
hardlopen; joggen; klas draf (ww – ook klasdraf, zie ald.) college lopen |
dravermoë – zn |
draagvermogen |
drif – zn |
voord, voorde, drecht, tricht (doorwaadbare plaats in rivier of beek) |
drip – zn |
infuus Vgl. Eng. drip |
droesel – zn |
(gewest.) droesem, bezinksel, 'grondsop' |
droëwors – zn |
(zeer) droge, dunne worst op basis van rund- of wildvlees met vet (schapenstaart), o.a. op smaak gebracht met koriander, kruidnagelen en/of piment (zie bij 'wonderpeper') |
droëvrugte, droë vrugte – zn |
gedroogde vruchten, gedroogd fruit |
dronk – bn |
dronken |
dronkgat – bn |
(gemeenz.) dronken, bezopen |
dronkslaan – ww |
verbijsteren |
droogmaak – ww |
verbrouwen |
droogskoonmaker – zn |
stomerij Vgl. Eng. dry cleaner |
druip – ww |
druppelen; zakken (voor examen) |
druiwe (mv.) – zn |
druiven |
druiwekorrel (ev.) – zn |
druif |
druk – ww |
drukken, indrukken; stevige omarming geven (vgl. Eng. to
hug)
Opm.: het overg. Nl. 'indrukken' of 'drukken op' is in het Afrikaans druk:
Druk die knoppie om af te gaan na die grondvloer – 'Druk op het knopje om naar de begane grond te zakken'
I.t.t. het Nl. zegt men dus druk die knop zonder het voorz. op.
Vgl. Eng. to push the button. |
druk, drukkie – zn |
korte omarming ter hartelijke begroeting Opm.: in Zuid-Afrika omarmt men elkaar aldus vaker dan in
de Nederlanden; bij een weerzien of een afscheid voor langere tijd omarmen
mannen vrouwen en vice versa (bekenden, vrienden, verre familie) elkaar kort,
ook als er geen heftige emoties bij komen kijken. Vgl. 'karnuffel' en 'karfoefel' |
drukspyker – zn |
punaise Vgl.
'duimspyker' |
drumpel – zn |
drempel, dorpel |
drup – zn |
infuus |
drup – ww |
druppelen |
drupmatjie – zn |
onderzetter |
dryf – ww |
besturen (auto, paardenwagen); drijven; (be)drijven 'n Besigheid dryf – 'Een zaak drijven' |
dubbelmedium- – woordd. |
met het Engels en het Afrikaans als onderwijstalen Opm.: onderwijs waarbij onderwezen wordt in zowel het
Engels als het Afrikaans is
dubbelmediumonderrig
Vgl. 'Afrikaansmedium-', 'Engelsmedium-' |
dubbeltjie – zn |
zie onder 'duwweltjie' |
duet – zn |
twee huizen onder een kap |
duik – zn |
deuk |
duikboot – zn |
duikboot, onderzeeër (dus niet het onbestaande 'kan-nie-sink-nie-skippie') |
duikboottoebroodjie – zn |
belegd broodje (geen boterham maar kort stokbrood, pistolet, enz.) |
duiker – zn |
duiker: zeer kleine antilopesoorten (Cephalophus spp.) |
duikweg – zn |
tunnel, viaduct |
duimgooi / duimry – ww |
liften |
duimspyker – zn |
punaise
Vgl.
'drukspyker' |
Duitse masels – zn |
rode hond |
duskant – zn |
deze kant, deze zijde
Ek, Daniël, het toe twee ander persone by die Tigrisrivier sien staan, een aan die duskant en een aan die anderkant. – 'En ik, Daniël, zag, en ziet, er stonden twee anderen, de een aan deze zijde van den oever der rivier, en de ander aan gene zijde van den oever der rivier.' (Daniël 12:5)
Vgl. 'anderkant',
'oorkant', 'dese' |
duskant – vz |
aan deze kant, aan deze zijde Duskant het ons nie sulke probleme nie – 'Aan deze kant (van de
oceaan) hebben we niet zulke problemen'
Duskant die rivier – 'Aan deze
kant van de rivier' Vgl. 'anderkant',
'oorkant', 'dese' |
duvet – zn |
dekbed Vgl. Eng. duvet |
duwweltjie, dubbeltjie – zn |
doorgaans twee plantensoorten (de inheemse Rumex hypogaeus [voorh. Emex australis] en de indringer Tribulus
terrestris) die stekelige, harde vruchten
hebben die, wanneer erop getrapt, in voeten en poten blijven zitten (zeer
pijnlijk) |
dwarstrekker – zn |
dwarskop, koppige persoon |
dwelm (mv. dwelms) – zn |
drug (mv. drugs) |
dwelmmiddels – zn |
drugs |
dwelmsmous – zn |
drugsverkoper, -dealer |
E |
|
ê; eg (mv. êe) – zn |
eg |
êe, eg – ww |
eggen |
eeld – zn |
eelt
Wordt vaak in de anglicistische meervoudsvorm eelde uitgedrukt (vgl. Eng. callouses) |
eendeweer – zn |
regenachtig weer |
een-een – bw |
een voor een |
eenkant – bw |
opzij, aan de kant; aan een kant
eenkant toe staan – 'opzij gaan'; 'geen actie ondernemen', 'zich afzijdig houden (van een gebeurtenis)'
Daarom woon Israel rustig, woon die nasate van Jakob eenkant in 'n land van koring en wyn en drup die hemel dou. – 'Israël dan zal zeker alleen wonen, en Jakobs oog zal zijn op een land van koren en most; ja, zijn hemel zal van dauw druipen.' (Deuteronomium 33:28)
Opm.: de uitdr. eenkant toe staan met de betekenissen 'geen actie ondernemen' en 'zich afzijdig houden' is een leenvertaling van Eng. to stand aside
|
eerder – bw |
eerder; in plaats van
Opm.: de betekenis 'in plaats van' is wsch. een leenvertaling uit Eng. rather:
Om pakkies te stuur gebruik ek die poskantoor eerder as die koerierdiens – 'Voor het versturen van pakketjes gebruik ik het postkantoor in plaats van de koeriersdienst'
|
eers – bw |
eerst; pas; eens
Jy wil Suid-Afrika toe gaan, maar eers sal jy 'n vliegtuigkaartjie moet koop – 'Jij wil naar Zuid-Afrika gaan, maar eerst zul je een vliegticket moeten kopen'
Ek sien nou eers hoelaat dit is – 'Ik zie nu pas / eerst hoe laat het is'
Hulle bly sedert 2010 in Amerika, maar hulle kan nie eers ordentlik Engels praat nie – 'Ze wonen sinds 2010 in Amerika, maar ze kunnen niet eens behoorlijk Engels spreken'
|
eetplek – zn |
restaurant |
eetsalon – zn |
restauratie (trein) |
effens, effentjies – bw |
een beetje, net, lichtelijk
Hierdie boek is effens
beskadig – 'Dit boek is licht beschadigd'
Die Rand kan teen die einde van die jaar effens styg – 'De rand kan tegen het einde van het jaar lichtelijk stijgen'
Ons
peusel effens, en dan gaan ons waai – 'We eten eventjes (een beetje) en
dan gaan we ervandoor' |
eie – zn |
het eigene |
eie – bn |
eigen |
eiendom – zn |
bezit, eigendom; (vaste eiendom) onroerend goed, vastgoed
Vgl. qua betekenissen Eng. estate |
eiendomlik – bn |
eigen, karakteristiek, kenmerkend, typerend Die dubbele ontkenning is eiendomlik aan Afrikaans – 'De dubbele ontkenning is eigen aan / typerend voor het Afrikaans' |
eiendomsagent – zn |
makelaar in onroerend goed Vgl. Eng. estate agent |
eier (mv. eiers) – zn |
ei (mv. eieren)
Opm.: in samenstellingen waarin duidelijk naar een ei of eivorm verwezen wordt, moet men eier- gebruiken. In overige samenstellingen kan men, net als in het
Nederlands,
ei- gebruiken. Bijv.: eierdoo(ie)r, eierrakkie (eirekje), eierplant (aubergine) tegenover eiwit en eisel.
Overigens kan men ook eiersel zeggen. Verder is eierwit ook correct, mits het om het wit van een ei gaat, en niet om de scheikundige benaming voor proteïne. |
eiermussie – zn |
eiermuts |
Eikestad – zn |
bijnaam voor Stellenbosch Vgl.'Matieland' |
eina – bn |
(vaak na bra) schamel, povertjes
Gesien die groot verliese wat ons gely het was die vergoeding maar bra eina – 'Gezien de grote verliezen die we leden was de vergoeding maar povertjes / schamel'
|
eina! – tw |
au! |
eindpuntgebou – zn |
terminal |
ek – pv |
(1ste pers. enkv.) ik |
eksie-perfeksie – bn |
fantastisch, geweldig |
ekskuus (tog) / skuus (tog) / askuus (tog) – tw |
sorry, pardon Skuus? – 'Pardon?' / 'Wat zegt u?'
Vgl. 'sê weer?' |
eland – zn |
grote antilope (Taurotragus oryx) |
elke dan en wan – bw |
zo af en toe Opm.: dan en wan wordt als een germanisme beschouwd (< Du. dann und wann), maar toevoeging van het woord
'elke' wordt weer als anglicistische invloed
beschouwd ('every now and then'). Men kan ook volstaan met dan
en wan en af en toe. |
enig-, enige bn en pv |
woord of woorddeel dat onzekerheid uitdrukt: '...dan ook', '...maar iets'
enigeen – 'ook maar iemand' (zie ald.)
enigiemand – 'ook maar iemand' (zie ald.)
enigiets – 'wat dan ook' (zie ald.)
Zelfstandig, elliptisch gebruik van het bijv. nw. enige wordt gebruikt om een onbekend of onbestaand aantal mee uit te drukken:
Ek eet baie min soet kosse, indien enige – 'Ik eet heel weinig zoete gerechten (als ik ze al zou eten)'
Hy is op soek na boeke in Afrikaans. Is daar enige? – 'Hij is op zoek naar boeken in het Afrikaans. Zijn die er?'
Dit gebruik van enige is ontstaan onder invloed van het Engels: enigeen < anyone; enigiets < anything; indien enige < if any; is daar enige? < are there any?
Vgl. Eng. any |
enigeen – pv |
een ieder; wie dan ook Moenie dat/lat enigeen vir
jou ore aansit nie! – 'Laat je niet door wie dan ook
overtroeven!' Vgl. Eng. anyone |
enigiemand – pv |
(ook maar) iemand, wie dan ook
Is daar enigiemand wat my wil help?! – 'Is er ook maar íemand die mij wil helpen?!' Vgl. Eng. any person |
enigiets – pv |
wat dan ook, íets Vgl. Eng. anything |
enjin – zn |
motor Ontl. aan Eng.
'engine'. Spreek enjin uit als ['℮ndʒ∂n]. Vgl. 'motor' |
engel – zn |
liefkozende aanspreekvorm voor partner: schatje, liefje Vgl. 'bokkie', 'bokka',
'skattebol', 'doring' |
Engelsmedium- – woordd. |
met het Engels als onderwijstaal Opm.: een universiteit waar het Engels de taal van onderwijs is, is
een Engelsmediumuniversiteit
Vgl. 'Afrikaansmedium-', 'dubbelmedium' |
enkel- – bv, woordd. |
alleenstaand, enig Gebaseerd op Eng. bijv. nw. single:
enkelma – 'alleenstaande moeder'
enkelkind – 'enig kind' Vgl. 'enkelouer'
|
enkelloper, alleenloper – zn |
vrijgezel, alleenstaande |
enkellopend, alleenlopend – bn |
vrijgezel, alleenstaand |
enkelouer – zn |
alleenstaande ouder |
entiteit – zn |
entiteit; (groot) bedrijf, concern Vgl. 'staatsentiteit' |
entrepreneur – zn |
ondernemer |
era – zn |
tijdperk Vgl. 'tydperk' voor verdere
uitleg |
erd-, erde- – woordd. |
aard-, aarde- ('erdewerk', 'erdvark') |
erdvark – zn |
aardvarken (Orycteropus afer) Opm.: geen varken of zwijn, maar
een Afrikaans dier dat holen graaft en 's nachts tevoorschijn komt en op
termietenjacht gaat. Doet aan miereneter denken, heeft lange snuit met
heel kleine bek aan het uiteinde; heeft holle tanden en een lange, beweeglijke
tong waarmee hij in termietenheuvels peurt. Net als de mol brengt hij met
zijn gegraaf schade toe aan het boerenland, tot ergernis van de boeren.
Men vermoedt dat het aardvarken verwant is aan de olifanten en dassies (zie ald.).
|
erdwolf, aardwolf – zn |
geen wolf maar de 'aardwolf': een kleine hyena (Proteles cristatus) Vgl. 'strandwolf', 'tierwolf', 'wolf' |
erdwurm – zn |
regenworm, aardworm |
êrens – bw |
ergens Vgl. 'iewers' |
ertappel, aartappel – zn |
aardappel ertappel is een wisselvorm. |
ertjie – zn |
erwt
Opm.: dus enkel als verkleinwoord.
|
eselskos, eselkos – zn |
klein vetplantje uit de wolfsmelkfamilie uit de Oost-Kaapprovincie, sterk op cactus gelijkend, met pigmentstreepjes: wordt in voortbestaan bedreigd wegens overbegrazing en verlies van habitat (Euphorbia meloformis)
Vgl. 'kos'
|
Eskom – zn |
Zuid-Afrika's grootste elektriciteitsmaatschappij |
ete – zn |
diner, etentje, maaltijd Dus niet 'voedsel', zoals in
het Nederlands de betekenis van 'eten' ook kan zijn. Vgl.
'aandete', 'dinee', 'wegneemete' en
'kos' |
e-tol – zn |
elektrisch tolheffingssysteem op Zuid-Afrikaanse snelwegen (wegen van SANRAL) |
ertjie – zn |
erwt |
ewe bw |
even Hierdie krimpvark en mol is ewe groot – 'Deze
egel en mol zijn even groot' Almal is nie ewe mooi nie, maar wat maak
dit saak? – 'Niet iedereen is even mooi, maar wat maakt het
uit?' Opm.: vaak zegt men ewe skielik
als men praat over een plotselinge gebeurtenis: Die Engelse sê dit reen
nooit nie en dan sous dit ewe skielik – 'De Engelsen zeggen dat het nooit
regent, en dan stortregent het plotseling.' |
F |
|
fees – zn |
festival Vgl.
'partytjie' |
fiemies – zn |
kuren, lastig gedrag Hy is vol fiemies – 'Hij zit vol kuren' Vgl.
'ipekonders', 'manewales', 'skeet' |
fietsry – ww |
fietsen |
finaal – bw |
finaal, definitief My finale besluit is: nee. – 'Mijn definitieve besluit is: nee.'
Vgl. 'definitief'
flamink – zn |
flamingo (Phoenicopteridae) |
flankeer – ww |
flirten; vrolijk te keer gaan |
fisant – zn |
fazant |
flenters – zn |
flarden, flenters aan flenters – 'aan
flarden', 'aan flenters' |
flerrie – zn |
flirterig, behaagziek meisje |
flerrie – ww |
flirten, zich flirterig gedragen |
fles – zn |
flacon, thermosfles
Nl. 'fles' is bottel in Afr. (zie ald.) Vgl. Eng. flask |
fliek – zn |
bioscoopfilm Vgl. Eng. flick |
fliek – ww |
een bioscoopfilm kijken Gaan fliek – 'Naar de bioscoop
gaan' Vgl. Eng. to flick |
flieksaal – zn |
bioscoopzaal |
flikkerlig – zn |
richtingaanwijzer |
flikkers: flikkers gooi – uitdr. |
je uiterste best doen om iem. te imponeren |
flits – zn |
(zn) zaklantaarn (vgl. Eng. flash light); (ww) flitsen |
flou – bn |
futloos, flauw (flou val, 'n flou-ogige man). Vgl.
'laf'. |
flous – ww |
voor de gek houden, plagen |
fluitjieblaser – zn |
klokkenluider Opm.: leenvert. uit Eng. whistle blower |
fluks – bn |
ijverig, vlijtig; kloek, flink; levendig, vlug
Hulle almal was uit die seuns van Obed-Edom, hulle en hul seuns en hul broers, flukse manne, bekwaam vir die diens; twee-en-sestig van Obed-Edom. – 'Deze allen waren uit de kinderen van Obed-Edom, zij en hun kinderen en hun broeders, kloeke mannen in kracht tot den dienst; er waren er twee en zestig van Obed-Edom.' (1 Kronieken 26:8)
|
flus, flussies – bw |
daarnet, zoëven, zojuist; straks |
foefie – zn |
trucje, truc, stunt
Mense dink dis 'n bemarkingsfoefie – 'Mensen denken dat het een marketingstunt is' |
foeter – ww |
slaan Vgl.
'befoeterd' |
fok – ww |
(gemeenz.) geslachtsgemeenschap hebben Vgl. 'naai',
'neuk' en 'teel'. |
fokken – bn, bw, tw |
(gemeenz.) verdomde, vervloekte; verdomme; tussenwerpsel van groot ongenoegen Als bijv.nw.:
Daar's weer geen fokken teken van reën nie – 'Er is verdomme weer geen teken van regen'
Als bijw.: Dit is fokken ongelooflik! – 'Het is verdomme ongelooflijk!'
Als tussenvoegsel: Dit is onge-fokken-looflik! – 'Het is verdomme ongelooflijk!'
Vgl. Eng. fucking, dat dezelfde betekenis heeft. Hoogstwsch. is Afr. 'fokken' een leenwoord.
Vgl. 'teel' |
fokof / fokkof – ww |
(gemeenz.) donder op, rot op, tief op, pleur op
Fokof jou vark! – 'Donder op, jij smeerlap!'
Vgl. Z.A. Eng. fuck off
Vgl. 'skoert', 'voertsek' |
fokol / fokkol – bw |
(gemeenz.) niks, geen zier, noppes, 'geen fuck' Ons het
fokkol geld – We hebben geen cent'
Ek voel fokol – 'Ik voel geen zier' Vgl. Z.A. Eng. fuck all |
fondament – zn |
achterwerk |
fooi – zn |
honorarium, prijs (zoals voor toegang), tarief, wettelijk verschuldigd geld |
fooitjie – zn |
fooi, 'drinkgeld' |
fop- – woordd. |
fop-; nep-, namaak-
Opm.: de tweede betekenis, 'nep-', wijkt af van het Nl. equivalent 'fop-'; in het Nl. verwijst 'fop-' naar misleiding of een grap, terwijl het in het Afrikaans daarnaast ook naar onechtheid en namaak verwijst. Deze betekenisuitbreiding is hoogstwsch. ontstaan onder invloed van het enigszins gelijkluidende maar onverwante Eng. bijv. nw. fake, 'onecht', 'namaak'.
Vgl. 'fopdosser' en 'fopnuus' |
fopdosser – zn |
(scherts.) travestiet |
fopnuus – zn |
nepnieuws |
fotostaat – zn |
fotokopie Vgl. arch. Eng. photostat |
fotostateer – ww |
fotokopiëren Vgl. arch. Eng. to photostat |
fraiing – zn |
franje; pony (haar) |
frats – zn |
speling der natuur, speling van het lot, bizarre afwijking, vreemde
snuiter Vgl. qua betekenis Eng. freak |
frats- – woordd. |
bizar, totaal verrassend (en vaak noodlottig) als een
speling der natuur; als een speling van het lot Opm.: dit is moeilijk te vertalen in het Nederlands omdat er
in het Nederlands gekozen wordt voor een bijvoeglijk naamwoord of een
beschrijving, en niet zoals in het Afrikaans (wsch. onder invloed van Eng. freak)
voor het zelfstandig naamwoord, zoals frats-.
Zie de volgende Afrikaanse woorden, ter illustratie:
fratsongeluk (noodlottig, bizar ongeluk); fratsgolf
(noodlottige, onverwachtse vloedgolf); fratstaal (een taal die
toevallig, bij wijze van ongeluk is ontstaan); fratsdonderstorm
(een hevige onweersbui die mensen verrast en overrompeld
heeft). Vgl. qua betekenis (en qua vorm!) Eng. freak. |
frikkadel – zn |
bal gehakt |
fris – bn |
stevig (van lichaamsbouw), potig; levendig; fris |
frokkie – zn |
onderhemd: mouwloos hemd dat men onder een overhemd draagt Vgl.
verder 'T-hemp' en 'hemp' |
fudge – zn |
soort brokkelende snoep in blokjes gesneden, die aan toffee of caramel
doet denken |
fundi – zn |
(gemeenz.) expert, groot kenner |
funksie – zn |
functie; receptie, feestje, plechtigheid Vgl. Eng. function |
fynbos – zn |
inheemse vegetatie uit de kuststreek van de West- en Oostkaap, bekend voor grote soortendiversiteit, gekenmerkt door aanwezigheid grassen van de restiofamilie (Restionaceae) en fijnvertakte struikjes van de proteafamilie (Proteaceae) en de heidefamilie (Ericaceae); de omvangrijke zone (bioom) waar deze vegetatie te vinden is |
G |
|
gaaf – bn |
plezierig, vriendelijk Sal jy dalk so gaaf wees om
vir my hierdie gunsie te doen? – 'Zou je misschien zo vriendelijk willen
zijn om mij deze gunst te doen?' |
gaan bad – ww |
zn bad; ww (gaan bad ) een bad nemen Vgl. 'baai' |
galeiproef – zn |
drukproef van een onopgemaakte pagina |
gaga – bn |
(vooral pred. gebruikt) goor, vies, smerig
Vgl. 'gang!' |
gang! – tw |
uitroep van afkeer, walging: 'gatver!'
Vgl. 'gaga', 'sies' |
gans – zn |
gans; (uitdr.) 'n ander dam se gans – 'een vreemde eend in de bijt', 'een buitenstaander' |
garing – zn |
garen
Kom ek wys jou hoe om garing deur 'n naald te kry – 'Ik laat je even zien hoe je garen door een naald krijgt' |
gars – zn |
gerst |
gastekamer – zn |
logeerkamer Vgl. Eng. guest room |
gat – zn |
(gemeenz.) kont, achterwerk, gat Opm. I: gebruik in het Afr. gat waar men in het Nl. 'kont'
zou gebruiken.
Opm. II: in meer overdrachtelijke zin wordt 'gat' gebruikt om er een zin kracht mee bij te zetten:
Roer jou gat! – 'Doe toch iets!' Jy gaan jou gat sien! – 'Dit ga je echt verliezen!'
Sit op jou gat! – 'Ga zitten, joh!'
Opm. III:
in samenstellingen verleent -gat of gat- een emotionele lading aan een uitspraak:
stoutgat (= stout + gat) – 'lief-stout'
ougat (= ou(lik) + gat) – 'leuk', 'guitig'
slapgat (= slap(rug) + gat) – 'slap' (bn); 'slappeling' (zn)
langgat (= lang + gat) – 'erg lang'
ek is gatvol daarvoor (= gat + (keel)vol) – 'ik heb er meer dan genoeg van' / 'het hangt me de keel uit'
gatlekker – 'slijmbal'
Vgl. 'agterstewe', 'kont'.
|
Gatjieponder – zn |
door gereformeerden gegeven spottende naam voor lidmaten van andere kerken (m.n. de Nederduits Gereformeerde Kerk)
Vgl. 'Dopper' |
gatkruiper – zn |
(gemeenz.) slijmbal, iem. die graag witte voetjes haalt bij
anderen |
gatlekker – zn |
(gemeenz.) slijmbal, iem. die graag witte voetjes haalt bij
anderen |
gatsby – zn |
(Eng.) vooral in Kaapstad populaire snack bestaande uit een lang, in de lengte opengesneden wit broodje gevuld met patat met azijn, geroosterde biefstuk of Russiese worsies (zie ald.) of polonie (zie ald.), eieren en saus. Zeer vergelijkbaar met de mitraillette in Franstalig België.
Vgl. 'bunny chow', 'katkop' |
gatta – zn |
(gemeenz.) politieagent, smeris
Vgl. 'polies', 'poot'
|
gatvol – bn |
(gemeenz.) beu, ergens schoon genoeg van hebbend, het ergens mee gehad hebbend ek is gatvol vir al die negatiewe stories van my kollega's – 'ik heb schoon genoeg van al die negatieve verhalen van mijn collega's' / 'ik heb het helemaal gehad met al die negatieve verhalen van mijn collega's'
Zie ook 'gat' |
gedaan – bn |
doodmoe; op, opgebruikt; gedaan; afgelopen Ek is gedaan
vir hierdie werk! – 'Ik ben te moe voor (heb het gehad met) dit werk!'
Knap gedaan! Goed gedaan! Gedane sake het geen keer nie. Dit
is makliker gesê as gedaan. So gesê, so gedaan. Bange vrae het in
sy gemoed opgekom: is dit nou gedaan met die HERE se verbondsliefde en
genade? (Psalm 77:8)
Die rys is gedaan.
Opm.: gedaan is een sterke,
verbogen vorm van het werkwoord doen. Normaliter zegt men
'gedoen', maar in dergelijke vaste uitdrukkingen komt de oude,
Nederlandse vorm 'gedaan' terug. |
gedagteskuif – zn |
omslag in denken, denkomslag, 'mindshift' Ook: 'kopskuif' (zie ald.) |
gedoente – zn |
gedoe, drukte, lawaai, bezigheid; iets verbazingwekkends, opzichtigs; spullen, dingen
Vgl.'goed', 'goeters' |
gedoriewaar – bw |
echt waar, heus; zelfs |
gedurende – vz |
tijdens Tydens wordt in het Afrikaans als verheven taalgebruik beschouwd; gewoonlijk zegt men gedurende |
gedurig – bw |
steeds, de hele tijd; onophoudelijk, zonder nalaten
Opm.: in het Afrikaans betekent steeds vooral 'nog steeds' (vgl. Eng. still). Om in het Afr. het Nl. 'steeds' te benaderen gebruike men gedurig, deurentyd of (die) heeltyd.
God, wat ek met hart en siel dien deur die evangelie van sy Seun te verkondig, is my getuie dat ek gedurig in my gebede aan julle dink. – 'Want God is mijn Getuige, Welken ik diene in mijn geest, in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenke.' (Romeinen 1:9)
Vgl. 'steeds', 'deurentyd(s)'.
geeloogsuring – zn |
soort klaverzuring (Oxalis obtusa) |
|
geelwortel – zn |
koenjit, curcuma Vgl.
'borrie' |
geil – bn |
welig, vruchtbaar Vgl. 'jags' |
geitjie – zn |
gekko (verscheidene nekplooiloze hagedissoorten met zuignappen aan
tenen) |
gekonfyt – bn |
goed op de hoogte van ... |
gek skeer: die gek skeer met – uitdr. |
de draak steken met |
geldwassery – zn |
witwassen (v. illegaal geld) Vgl.
Eng. money laundering |
geleentheid – zn |
gelegenheid, kans, buitenkans; evenement, bijeenkomst
Opm.: vaak gebruikt men in het Nederlands 'kans' of 'buitenkans' waar in het Afrikaans de voorkeur gegeven wordt aan geleentheid:
Toerisme is 'n enorme geleentheid vir ons ekonomie – 'Toerisme is een enorme (buiten)kans voor onze ecomonie'
Jy gaan verloor as jy nie hierdie geleentheid ten volle aangryp nie – 'Je gaat het verliezen als je deze kans niet ten volle grijpt'
Verder:
Jy kry die geleentheid om die vergadering toe te spreek – 'Je krijgt de gelegenheid de vergadering toe te spreken'
Ek sou graag van die geleentheid gebruik wou maak om ietsie te sê – 'Ik zou graag van de gelegenheid gebruik willen maken om iets te zeggen'
Die tema van die geleentheid is "Die toekoms van Afrikaans" – 'Het thema van de bijeenkomst is "De toekomst van het Afrikaans"'
Die organiseerders van die geleentheid nooi u hartlik uit om dit by te woon – 'De organisatoren van het evenement nodigen u van harte uit om het bij te wonen'
Opm.: Afr. kans kan wel met Nl. 'kans' vertaald worden als de betekenis is 'waarschijnlijkheid dat iets zal gebeuren'.
Vgl. 'okkasie'
|
Gelofte – zn |
de eed die door de Voortrekkers afgelegd werd voorafgaand aan de Slag bij Bloedrivier, die geleid heeft tot de viering van Geloftedag op 16 december 1838, en de jaren daaropvolgend
|
gelukskoot – zn |
gelukstreffer, toevalstreffer, mazzelpunt |
gemaklik – bn |
gerieflijk, comfortabel; lekker, naar je zin, gemakkelijk; vertrouwd, instemmend, zonder problemen Is jy gemaklik? – 'Zit je
goed?'
Opm.: dit woord betekent iets wezenlijk anders dan
maklik, wat '(ge)makkelijk' , 'niet moeilijk' betekent:
Alhoewel ek skaam is, is ek gemaklik daarmee om kennis te maak met nuwe mense – 'Hoewel ik verlegen ben, vind ik het niet erg om kennis te maken met nieuwe mensen'
Ek is gemaklik daarmee om op my eie te wees – 'Ik heb geen problemen met alleen zijn'
Net in die kroeg is hy gemaklik met hierdie rowwe taalgebruik – 'Alleen in het café maalt hij niet om dat grove taalgebruik'
Opm.: De tweede betekenis, 'vertrouwd, instemmend, zonder problemen', is wsch. een anglicisme gebaseerd op Eng. to be comfortable with.
Vgl.
'maklik' en 'gerief' |
gemeenskap: gemeenskap hê – ww |
gemeenschappelijk godsdienst hebben Vgl. Eng. fellowship |
.
gemeente – zn |
gemeente (alleen van kerk) Vgl. 'munisipaliteit' |
gemmerbier – zn |
ginger ale; gemberbier |
gemors – zn |
narigheid, zooitje; onzin; verspilling ('n gemors van tyd –
tijdsverspilling) Vgl. 'mors', 'vermors' |
genadedood – zn |
euthanasie |
geneul – zn |
gezeur |
geniepsig – bn |
geniepig pijn doend; geniepig Ek het my voete
geniepsig in die Kalahari-son gebrand – 'Ik heb mijn voeten pijnlijk aan de Kalahari-zon verbrand'
Jou skoonma is 'n geniepsige
vrou sonder humor – 'Jouw schoonmoeder is een geniepige vrouw zonder humor' |
genugtig! – tw |
uitroep van verbazing, beïndrukt zijn |
gerf (mv. gerwe) – zn |
garf, garve, schoof, korenschoof
Hy het vir hulle gesê: 'Luister na die droom wat ek gehad het. Ons was op die land besig om gerwe te bind en skielik gaan staan my gerf regop en julle gerwe gaan staan daar rondom en hulle buig voor myne.' – 'En hij zeide tot hen: "Hoort toch dezen droom, dien ik gedroomd heb. En ziet, wij waren schoven bindende in het midden des velds; en ziet, mijn schoof stond op, en bleef ook staande; en ziet, uw schoven kwamen rondom, en bogen zich neder voor mijn schoof."' (Genesis 37:6-7)
|
gerief – zn |
gemak, comfort, voorziening In die gerief van – 'Met
het comfort van' Ek sit altyd en drink whiskey en rook 'n sigaar in
die gerief van my groot armstoel – 'Ik zit altijd whiskey te drinken en een sigaar te roken in het comfort van mijn grote fauteuil'
Ons hotel is uitgerus met
lugreeling en internetgeriewe – 'Ons hotel is voorzien van
airconditioning en internetgemakken / internetvoorzieningen' Vgl.
'gemak', 'gemaklik' en 'maklik' |
gerook – bn |
stoned |
gesag – zn |
gezag, autoriteit; macht
Opm.: de tweede betekenis, 'macht', is vooral politiek en juridisch van aard en is wsch. een leenvertaling van Eng. authority.
Die regsprekende gesag is nie meer in beheer van hierdie proses nie – 'De rechterlijke macht heeft dit proces niet meer onder controle'
|
geseg – zn |
(gewest.) gezicht, gelaat; tronie, mombakkes
Opm.: in Kaapse dialecten wordt vaak geseg gezegd, waar het Standaardafrikaans gesig heeft. Daarnaast heeft geseg vaak een pejoratieve lading. Vgl. 'gevreet' |
geselligheid – zn |
gezelligheid; feestje |
gesels – ww |
converseren, babbelen, praten; ernstig praten Opm.: de betekenis 'ernstig praten' moet eufemistisch
worden opgevat: Ons moet gesels – 'Wij moeten eens ernstig
praten' |
geselsie – zn |
praatje, babbel |
geselstaal – zn |
gewone, alledaagse spreektaal |
gesiggie – zn |
viooltje (Viola spp.) |
gesiggestrem |
visueel gehandicapt, slechtziend |
geskiedkundig – bn |
geschiedkundig, historisch Vandag herdenk ons 'n geskiedkundige gebeurtenis – 'Vandaag herdenken wij een historische gebeurtenis'. |
geskinder – zn |
geroddel Ook wel als geskinner geschreven |
gesog – gesogte – bn |
gezocht, gewild, populair, veelgevraagd Jy staan 'n kans om hierdie gesogte navorsingsbeurs te wen – 'Jij maakt kans om deze gewilde onderzoeksbeurs te winnen'. Vgl. 'gewild' |
gesprek – bn |
gesprek; debat Te veel politieke gesprekke fokus op alles wat in die verlede in Suid-Afrika verkeerd gegaan het – 'In te veel politieke debatten draait het om wat er allemaal in het verleden in Zuid-Afrika fout gegaan is' |
gestremd – bn |
gehandicapt |
gesuip – bn |
(gemeenz.) bezopen, lazerus |
geur – zn |
reuk, geur; smaak (toegevoegd aan consumptiewaren)
Opm.: onder invloed van de betekenis van 'smaak' kan het Nl. woord 'geur' in het Afrikaans het beste vertaald
worden met Afr. 'reuk' of 'ruik'
Vgl. qua betekenis Eng. flavour
Vgl. 'geursel' |
geur – ww |
smaak geven aan, smaak toevoegen
|
geursel – zn |
smaakstof (toegevoegd aan consumptiewaren)
Vgl. 'geur' |
geut – zn |
goot |
gevaarteken – zn |
waarschuwingsbord Vgl. Eng. danger sign |
gevoelig – bn |
overgevoelig, teergevoelig; vatbaar Vgl. 'sensitief' |
gevreet – zn |
(neerh.) gelaat, bakkes Vgl. 'geseg' |
gewaar – ww |
bespeuren, opmerken, gewaar worden (vooral met de ogen) |
gewas – zn |
gezwel, tumor Hy het weer boeke geskryf nadat sy breingewas suksesvol verwyder was – 'Hij schreef weer boeken nadat zijn hersentumor succesvol verwijderd was'
|
geweldenaar – ww |
geweldspleger; (vero.) tyran, despoot, dwingeland Ons veg teen rampokkers en geweldenaars – 'Wij vechten tegen straatrovers en geweldsplegers' |
gewild – bn |
populair
Vgl. 'gesog' |
gewoond – bn |
gewend
gewoond raak aan – 'gewend raken aan' |
ghaap – zn |
hoodia (H. gordonii): succulente zijdeplantachtige (Asclepiadaceae / Apocynaceae) met doornige stammetjes en vuilwitte, schotelvormige bloemen;
verzamelnaam voor verschillende soorten zuidelijk Afrikaanse stamsucculenten (Stapelia, Huernia, Hoodia) met stekelige stammetjes en bruine, vaak onwelriekende bloemen
Vgl. 'bitterghaap', 'makghaap', 'slangghaap'
|
ghoef – ww |
(gemeenz.) zwemmen |
ghoffel – zn |
(rac.) neger
Vgl. 'bitterbek', 'hotnot', 'houtkop', 'kaffer', 'meid', 'volk' |
gholf – zn |
sport golf |
ghries – zn |
(arch.)smeermiddel (oliehoudende stof voor technische doeleinden – < Eng. grease) |
ghwar – zn |
(arch.) onbeschofte persoon, ongelikte beer, grove vent, ongemanierde persoon, enz. |
gier – zn |
rage, hype Die nuutste gier is om tradisionele
kos en kontreikos voor te berei – 'De nieuwste rage is het bereiden van
traditioneel eten of regionaal eten' Vgl. 'aasvoël'
|
giggel – ww |
giechelen |
glad nie – bw |
hoegenaamd / helemaal (niet) |
glips – zn |
ongelukje |
glo – ww |
geloven
Opm.: hoewel glo afgeleid is van Nl. 'geloven',
moet de verledentijdsvorm met ge- gevormd worden:
As iemand in daardie tyd vir julle sê: 'Kyk, hier is die Christus!' of: 'Kyk, daar is Hy!' moet julle dit nie glo nie. – 'Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet.' (Mattheüs 24:23)
Ek het my oë nie geglo toe ek die prys vir 'n nuwe wasmasjien sien nie – 'Ik geloofde mijn ogen niet toen ik de prijs voor een nieuwe wasmachine zag' Het zelfst. nw 'geloof' is ook in het Afrikaans geloof.
Vgl. voor de vervoeging het ww 'vrek' |
glo – bw |
vermoedelijk, schijnbaar, naar bewering |
gô – zn |
kracht, fut
Sy gô is uit – 'Hij is uitgeput / Hij heeft er de kracht niet meer voor'
Vgl. 'woema' |
goed(jies) – zn |
bezit, goed; dingetjes, voorwerpjes |
goed – goete – zn |
dingen, spullen; 'enzo' Daar was kinders, hondjies,
blomme en goete... – 'Er waren kinderen, hondjes en bloemen enzo...'
Jy bring vir my blomme en jy is baie lief vir my en
goete, maar ek voel niks vir jou nie – 'Jij brengt mij bloemen en je houdt veel van me enzo, maar ik voel niets voor je'
Vgl.'gedoente', 'goeters'
|
goeters – zn |
spullen, bezit, dingen Mv. van 'goed'
Vgl.'gedoente', 'goed'
|
goël – ww |
goochelen Vgl. 'toor' |
goëlaar – zn |
goochelaar |
goëlary – zn |
goochelarij |
gogga – zn |
insect; ongedierte; computervirus; verborgen microfoontje in muur als
afluisterapparatuur Vgl. Eng. bug |
goggas – zn |
beesten, beestjes (als insecten, enz.), ongedierte
Mv. van voornoemde |
goiing – zn |
jute |
gomtor – zn |
onbeschaafde persoon |
gor – ww |
knorren (van maag)
My maag gor van die honger! – 'Mijn maag knort van de trek/honger!' Hy voel hoe sy maag gor-gor van lus vir die sop – 'Hij voelt hoe zijn maag knort van de trek in de soep' |
gordel – zn |
riem, ceintuur
Opm.: vaak zegt men ook 'belt' |
gordelakkedis, groot gordelakkedis – zn |
zie 'ouvolk' |
gottabeentjie – zn |
weduwnaarsbotje, telefoonbotje, stroombotje, tinteldoosje (epicondylus medialis) |
gou – bw |
gauw Maak gou! Maak net gou! – 'Vlug! Haast
je!' |
graad – zn |
wetenschappelijke titel; graad Voor academische betekenis vgl. Eng. degree
|
graad vang, verwerf – ww |
afstuderen, promoveren (zodat je een (nieuwe) wetenschappelijke titel
hebt verworven) |
graaf – zn |
schep Opm.: 'skop' bestaat ook, maar is
een in onbruik geraakt schepachtig stuk gereedschap met een groter blad
dat niet gebruikt werd om te graven, maar om, bijvoorbeeld, graan op te
gooien waarmee je het kaf van het koren kon scheiden
|
graaf, grawe – ww |
graven
|
graanvlokkies – zn |
cornflakes
|
gramadoelas – zn |
wildernis, plek afgelegen van de bewoonde wereld |
grap – zn |
mop, grap Ek geniet 'n grap, maar hierdie een is
darem flou – 'Ik houd wel van een mop, maar deze is echt
flauw' |
grassny – ww |
gras maaien Vgl. Eng. to cut grass |
grassnyer – zn |
grasmachine |
grasuie – zn |
bieslook |
grenadella – zn |
granaatappel |
grendelstaat – zn |
lockdown (tegen verspreiding van besmettelijke ziekten) Vgl. 'inperking' |
gril – ww |
rillen, walgen Ek gril van rou vis – 'Ik walg van
rauwe vis' |
grimering – zn |
make-up |
groenbone – zn |
sperziebonen Vgl. Eng. green beans |
groendakkies – zn |
(scherts.) gekkenhuis, gesticht |
groei – ww |
(onoverg.) groeien; (overg.) telen,
verbouwen, kweken Vgl. voor de overg. betekenis Eng. to grow Vgl. 'teel',
'fok' |
groet – ww |
groeten, gedag zeggen; afscheid nemen Opm.: let
op de betekenis 'afscheid nemen', die in het Nederlands niet voorkomt. Als
een Zuid-Afrikaan zegt Ek groet nou vir eers, dan bedoelt hij dat hij
weggaat, en niet dat hij alsnog gedag zegt. Dit is nou tyd om te groet –
'Het wordt tijd om afscheid te nemen'. Maar ook zoals in het Nederlands:
Groet vir die mense – 'Zeg maar gedag tegen de
mensen' |
grondboontjie – zn |
pinda |
grondboontjiebotter – zn |
pindakaas |
grondgryp – ww |
(scherts.) van staatswege onteigenen van land dat eigendom is van blanke boeren |
grondpad – zn |
grindpad, karrenspoor, niet geasfalteerde weg |
grondvloer – zn |
parterre, begane grond Vgl. Eng. groundfloor |
grootkop – bn |
arrogant, trots Vgl. Eng. big-headed |
grootskaals – bn |
grootschalig Vgl. 'volskaal(s)' |
grootskaals – bw |
op grote schaal, in groten getale Vgl. 'volskaal(s)' |
grou – ww |
graven |
gru – ww |
gruwen |
grusaam – bn |
gruwelijk Vgl. Eng. gruesome, alhoewel dit geen anglicisme hoeft te zijn (denk ook aan Nl. gruwzaam en Du. grausam) |
Gryshemde – zn |
(hist.) gewapende tak van de Ossewabrandwag (zie ald.)
Vgl.
'Ossewabrandwag', 'Ystergarde' |
gunsteling – zn |
favoriet (zowel zn als bn; voorv.:
lievelings-) Jy is my gunsteling – 'Jij bent mijn
favoriet'
Dit is my gunsteling webblad / gunstelingwebblad – 'Dit is
mijn favoriete website' / 'Dit is mijn lievelingswebsite' Opm.:
eigenlijk heeft dit woord syntactisch en semantisch helemaal de functie
van het Engelse woord 'favourite' (dat zowel een zelfst. nw. als
bijv. nw. kan zijn) aangenomen, met uitzondering van het feit dat
'gunsteling-' soms ook aaneengeschreven wordt met het zelfst. nw.
(hier 'webblad'), waardoor het bijv. nw. 'gunsteling' een
zelfst. nw. wordt. Een staaltje van anglicistische morfologische
verwarring, dus: 'gunsteling webblad' – bijv. nw. + zelfst. nw. /
'gunstelingwebblad' – zelfst. nw. + zelfst. nw.) Vgl.
'hoof' en 'hoof-' |
gunsteling – bn |
favoriet (zie hierboven) |
H |
|
haakdoring – zn |
acaciasoort met haakvormige doornen (Acacia litakunensis)
|
haak-en-steek – zn |
acaciasoort uit het Bosveld (zie ald.) en de savanne met zowel kromme als rechte doornen (Acacia tortilis)
|
haakplek – zn |
moeilijkheid, probleem |
haakspeld – zn |
veiligheidsspeld |
haar – bw |
rechts (term bij ossendrijven) Vgl. 'hot |
haar s'n – pv |
(vrouwel. zelfst. bez. vnw. 3rde pers. enkv.) van haar, hare |
haarloos – bn |
kaal Vgl. 'bles' en
'kaal' |
haarlynfraktuur – zn |
haarscheurtje |
haarsny – zn |
haarsnit; knipbeurt Een haarsny kos sewentig rand – 'Een keertje knippen / één knipbeurt kost
zeventig rand' |
haarsny – ww |
knippen, kappen |
haas – zn |
haas Opm.: vaak worden ook konijnen hiermee aangeduid. In dat geval gebruikt men wel het verkleinwoord hasie. |
haasbek – zn |
mond waarbij de twee voortanden ontbreken |
haaslip, hasielip – zn |
hazenlip
Opm.: gebruik liever gesplete lip.
Vgl. 'haasbek' |
haasoor – zn |
aasbloemsoort met harige bloembladen (Stapelia hirsuta) |
hak – zn |
hiel Opm.: Nl. 'hak', van de schoen, kan het beste vertaald worden met Afr. polvy (zie ald.) |
hakiesdraad – zn |
prikkeldraad |
halfmens – zn |
grote, dikstammige, cactusvormige doornenboom uit het Namaqualand, met krans van kronkelige
blaren en bloemen bovenaan de stammen (Pachypodium namaquanum) |
halfpad – bn |
halverwege |
handsak – zn |
handtas, damestasje |
handuit: handuit ruk – ww |
uit de hand lopen Die situasie het heeltemal handuit
geruk |
hanetree(tjie) – zn |
kleine afstand; 'kippenendje' |
hang – zn |
helling (v. berg)
Hy het hulle dit toegelaat, en die bose geeste het uit die man uitgegaan en in die varke ingevaar. Die trop sit toe op loop teen die hang af, die see in, en hulle versuip. – 'En Hij liet het hun toe. En de duivelen, uitvarende van den mens, voeren in de zwijnen; en de kudde stortte van de steilte af in het meer; en versmoorde.' (Lukas 8:32-33) |
hanna-hanna – ww |
onzin verkopen, onzinnige dingen zeggen |
hanteer – ww |
omgaan met, behandelen, met de handen beroeren, (aan)pakken, hanteren; besturen, beheren
Sulke probleme sal ons intern hanteer – 'Wij zullen zulke problemen intern afhandelen'
Kom ek vertel jou hoe om 'n depressie te hanteer – 'Laat me je zeggen hoe je kunt omgaan met een depressie'
Jy hanteer kritiek nogal sleg – 'Jij gaat nogal slecht om met kritiek'
Dit is hoe jy volstruise hanteer – 'Zo pak je struisvogels (aan)'
Moenie die ou boeke sonder handskoentjies hanteer nie – 'Je moet niet de oude boeken zonder handschoentjes aanpakken / aanraken'
Hy weet hoe om sy gereedskap goed te hanteer – 'Hij weet hoe hij het gereedschap goed kan hanteren'
Die direkteur het die vergadering met geduld hanteer – 'De directeur heeft de vergadering met geduld bestuurd/beheerd.'
We mogen we ervan uitgaan dat we met een anglicistische leenvertaling vanuit het Engelse werkwoord to handle te maken hebben.
|
hardegat – zn, bn |
(zn) doorzetter, koppig iemand, gehard iemand; (bn) doorzetterig, flink |
hardekwas – zn, bn |
(zn) doorzetter, koppig iemand, moeilijk iemand; (bn) doorzetterig, flink |
hardewarewinkel – zn |
ijzerhandel Vgl. Eng. hardware store |
hare sny – ww |
haar knippen |
harsings – zn |
hersens (meestal dierenhersenen – al of niet als
consumptie) |
harslag – zn |
orgaanvlees, inzonderheid het hart, longen, lever en nieren (soms ook milt, zwezerik en slokdarm)
(< Nl. hartslag) Vgl. Eng. pluck voor de betekenis
Vgl. 'afval', 'skilpadjie' |
harta – zn |
(w.g.) geliefde, schatje |
hartbees, hartebees – zn |
hartenbeest: verzamelnaam voor grote, aan de gnoe verwante antilopen (o.a. Alcelaphus buselaphus) Opm.: hart- is een Nederlandse gewest. vorm van
hert. Bij de naamgeving vergeleken de vroege kolonisten het dier dus met een hert. Naast dit
woord heeft in Afrika het woord hert alleen als geleerd woord
voortbestaan, en is het vervangen door het woord takbok (zie ald.), wat zich laat verklaren door het feit dat herten oorspronkelijk
niet in Zuid-Afrika voorkomen. |
hartbeeshuisie, hartebeeshuisie – zn |
eenvoudig pioniershuisje |
hartlam – zn |
lieveling |
hartomleiding – zn |
bypass |
hartseer – zn, bn |
verdriet, hartzeer (zn); triest, verdrietig, droevig, tragisch (bijv. nw.) Anders dan in
het Nederlands, wordt hartseer in het Afrikaans ook als bijvoeglijk naamwoord gebruikt:
Dit is 'n hartseer geskiedenis – 'Dit is een droevige geschiedenis'
Ek voel diep hartseer oor die ellende waarin my mense lewe – 'Ik voel me erg verdrietig om de ellende waarin mijn mensen leven'
Het Afrikaans kent ook het zelfstandige naamwoord 'verdriet', maar 'verdriet' verschilt in nuance met 'hartseer'. Waar 'hartseer'
geassocieerd wordt met oprecht gevoeld verdriet, daar wordt 'verdriet' meer in verband gebracht met uiterlijk verdriet, ja zelfs
met dronkenmansverdriet: 'dronk verdriet'.
|
hartversaking – zn |
het ophouden van het functioneren van het hart; hartstilstand |
heeltemal – bw |
helemaal |
hegsteke – zn |
hechtingen |
heining – zn |
hek, onheining, hekwerk
Opm.:
gebruik in het Afr. hek enkel als u de ingang van een omheining wilt aanduiden. De omheining zelf is heining
Vgl. 'hek' hieronder. |
hek – zn |
hek; gate; horde
Opm.:
bij een omheining wordt hek wordt uitsluitend gebruikt voor de ingang. De omheining zelf wordt heining genoemd.
Een 'gate' in een luchthaven is ook hek in 't Afr.
Vgl. 'heining' hierboven. |
hekel – ww |
haken (handwerk) Opm.: spreek hekel uit als 'hiekel' |
hekelpatroon – zn |
haakpatroon |
hekelpen – zn |
haaknaald |
hekkiesloop – zn |
hordenloop |
hemp – zn |
shirt, hemd, overhemd |
hensopper – zn |
lafhartige opgever; (vaak hist.) iem. die zich aan de vijand overgeeft
Vgl. 'joiner' |
herd – zn |
open haard, open vuur Vgl.
'kaggel' |
heuning – zn |
honing |
heuningbos – zn |
honingbos: bossies (zie ald.) van het geslacht Cyclopia, waar zoete thee van getrokken kan worden |
heuwel – zn |
heuvel Vgl. 'koppie' |
hiëna – zn |
hyena |
hierdie – av |
deze, dit Vgl. 'daardie' |
hierlangs – vz |
in de omgeving |
hiet: hiet en gebied – uitdr. |
links en rechts bevelen uitdelen Opm.: hiet is een variatie op Nl. 'heten' (dial. 'hieten') – noemen, bevelen |
hings – zn |
hengst |
hingsel – zn |
hengsel |
hitte: op hitte – uitdr. |
loops Vgl. Eng. on heat
Vgl. 'jags' |
hitteberoerte – zn |
zonnesteek Vgl. Eng. heatstroke |
hittetè, hittete – bw |
bijna, op een haar na |
hoed – zn |
hoed, pet |
hoefyster – zn |
hoefijzer |
hoek – zn |
plek waar twee bergen samenkomen en een hoekvormige overgang
vormen
Franschhoek – oorspr. 'Franschen Hoek', dorp ontstaan uit nederzetting tussen twee bergen waar in 1688 Franse Hugenoten werden ondergebracht
Vgl. 'nek'
|
hoeka – bn, bw |
van vroeger, van wat eens was, van lang geleden (bn); heel lang geleden, van heel vroeger, in een grijs verleden (bw)
(bn) Hulle was hoeka helde – 'Zij waren helden van lang geleden'
(bw) Dié woord het hoeka ontstaan – 'Dat woord is lang geleden ontstaan'
(bw) Ons mense was hoeka aan die Kaap toe Jan van Riebeeck hier aangekom het – 'Onze mensen woonden al heel lang aan de Kaap toen Jan van Riebeeck hier aankwam' |
hoeka: van hoeka se dae – uitdr. |
van heel lang geleden Ook: van hoeka se tyd
Vgl. 'toeka'
|
hoekaai! – tw |
zie 'hokaai' |
hoekom – bw |
waarom |
hoender (mv. hoenders) – zn |
kip Opm.: Het zelfstandig naamwoord 'kip' is in het Afrikaans
onbekend. Wel zegt men 'kiep-kiep' als men kippen roept. Dit doet
men ook in Nederland, maar daar heeft de roepnaam dus het
oorspronkelijke zelfstandige naamwoord 'hoen' verdrongen. Denk aan de Nl.
uitdrukking 'Een knuppel in het hoenderhok gooien' (waarmee een kippenhok
bedoeld wordt), en ' zo fris als een hoentje' (waarmee een kip bedoeld wordt) om herinnerd te worden aan het oorspronkelijke Nederlandse
woord voor 'kip'. |
hoendervleis – zn |
kippenvlees; kippenvel Ek het hoendervleis gekry toe ek ons
pragtige volkslied in Nederland hoor sing het – 'Ik kreeg kippenvel toen
ik ons prachtige volkslied in Nederland hoorde
zingen' |
hoërskool – zn |
middelbare school |
hoesklontjie – zn |
hoespastille |
hoësorgeenheid – zn |
intensive care, afdeling intensive care Ook 'waakeenheid' (zie ald.) |
hoëtroustel – zn |
hifi-installatie |
hof – zn |
rechtbank Vgl. Eng. court |
hofie – zn |
tussenkopje (bij artikelen) |
hofsaak – zn |
rechtzaak |
hofsaak – zn |
rechtzaak |
hoi! – tw |
uitroep bij ossendrijven om de dieren vooruit te drijven; hé!, hoi! – uitroep om aandacht mee te trekken Vgl. 'hokaai', 'troei',
'tru' |
hokaai! – tw |
(gemeenz.) ho!, ho maar!, stop!; (tegen dieren) ho!, hu! Vgl. 'hoi', 'troei',
'tru' |
hokslaan – ww |
geweld beteugelen, onderdrukken |
Hollander – zn |
Hollander; Nederlander |
hollander – zn |
soort papiermolen |
Hollands – zn |
de Nederlandse taal |
Hollands – bv |
Hollands; Nederlands |
hom – pv |
(verb. van mann. 3rde pers. enkv.) hem |
hommeltuig – zn |
drone |
hondeteler – zn |
hondenfokker |
hongerte – zn |
honger |
hoof – zn |
1. hoofd
2. chef, hoofd
3. (overdr.) verstand
4. (overdr.) leven
Opm. I:
Nl. 'hoofd' wordt in het Afrikaans meestal vertaald met 'kop' als hiermee het lichaamsdeel bedoeld wordt (zie ald.). Echter, in dichterlijk of verheven taalgebruik kieze men voor 'hoof':
En die soldate het 'n kroon van dorings
gevleg en dit op sy hoof gesit, en 'n purper kleed om Hom gewerp – 'En de krijgsknechten, een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om' (Joh. 19:2) Opm. II: bij gebruik van uit het Nederlands
afkomstige spreekwoorden, gezegden en vaste uitdrukkingen is 'hoof'
alledaags: Die hoof buig / skud Gawes van hoof en hart Ook in overdrachtelijke zin, in de betekenissen 'verstand', 'leven', wordt Nl. 'hoofd' met hoof vertaald, bijv. Iets uit jou
hoof leer Vir sy misdaad het hy met sy hoof
geboet
Ook in de betekenissen 'chef', 'directeur', 'leiding' vertaalt men Nl 'hoofd' met hoof, bijv.:
Die hoof van die
skool, kerk, regering.
Vgl. 'kop'
|
hoof- – woordd. |
voornaamste, hoofd-
hoofbladsy – 'homepage'
hoofdienste – 'voornaamste services'
Opm.: net als bij het woord 'gunsteling' en het woordd.
'gunsteling-' is het soms onduidelijk of 'hoof' in samenstellingen als bijv.
nw. of als zelfst. nw. beschouwd moet worden omdat men het vaak niet
aaneenschrijft met het zelfstandige naamwoord dat erop volgt. Deze
verwarring heeft een anglicistische oorsprong (denk maar aan
'hoofbladsy' en 'hoof-bladsy' of 'hoof bladsy'
waarbij de laatste versie een geleende morfologie uit het Engels is:
'main page' bestaat, omdat het los geschreven wordt, uit een bijv. nw. + zelfst. nw., maar kan evengoed gezien worden als een samenstelling bestaande uit een 'bijvoeglijk gebruikt' zelfst. nw. + zelfst. nw.
|
hoofbrekings – zn |
hoofdbrekens |
hoofopskrif – zn |
krantenkop Hierdie nuus het die hoofopskrifte gehaal – 'Dit nieuws heeft de krantenkoppen gehaald' |
hool – zn |
duistere, ongure plaats, 'vies hol' |
hoor-hier! – tw |
stopwoord waarmee enthousiasme aan het begin van een zin uitgedrukt wordt: 'moet je horen', 'let op', 'nu komt het'
Opm.: wordt doorgaans als horie! gerealiseerd |
hoorsê – zn |
geruchten, iets 'van horen zeggen' Hierdie bewerings is gebaseer op hoorsê – 'Deze beweringen zijn gebaseerd op geruchten' Vgl. Eng. hearsay |
horing – zn |
hoorn, gewei; (gemeenz.) mann. lid in erectie Vgl.
'doring' |
hormoonpoeier – zn |
stekpoeder |
hot – bw |
links (term bij ossendrijven) Vgl. 'haar |
hotagter: dit hotagter kry – bw |
een zware tijd doormaken |
hotnot – zn |
(rac.) 'kleurling' (bruinmens) Opm.: dit woord werd oorspronkelijk
gebruikt om er de inheemse Hottentotten mee aan te duiden, maar wordt nu
gebruikt als schertsende term voor de Kleurlingennatie, die voortgekomen
is uit vroege blanke en inheemse huwelijken en relaties. Wees dus voorzichtig met dit woord. Met sy
blas vel en kroeshare lyk jou man darem soos 'n hotnotjie – 'Met zijn lichtgetinte huid en kroeshaar lijkt
jouw man wel een kleurling' Vgl. 'bitterbek', ' ghoffel', 'Hottentot', 'houtkop', 'kaffer', 'meid', 'volk'
|
hotnotsgot – zn |
bidsprinkhaan Opm.: dit opmerkelijke insect
werd zo genoemd omdat in de vroege dagen van de Kaapse kolonisatie de
inheemse Hottentotten dit dier als godheid vereerden (vervorming van
hottentot + god) |
hotnotskooigoed – zn |
kooigoed (fijnbehaard laag struikje uit de Kaap: Helichrysum petiolare)
|
hotnotstoontjie – zn |
laagblijvend, kruipend stapelia-achtig vetplantje met stervormige, stinkende bloemen met smalle, vlezige bloembladachtige lobben; bloemkleur varieert van kastanjebruin en chocoladebruin tot heel donker bruinpaars; groeit in dorre en rotsachtige gebieden waar het in de zomer regent, tussen stenen en in de spleten tussen grote rotsblokken, vaak in de schaduw van struikgewas of gras (Duvalia caespitosa)
|
Hottentot – zn |
Hottentot, Khoikhoi, Khoi (oorsponkelijke bevolking van de Kaapprovincies) Vgl. 'Boesman', 'Hotnot', 'Strandloper' |
hou van – ww |
mooi vinden; leuk vinden, houden van Opm.: het
werkwoord 'houden van' om iem. de liefde te verklaren kan in het
Afrikaans niet met 'Ek hou van jou' uitgedrukt worden. Daar zegt men
'Ek is lief vir jou'. Zie verder bij lief wees
vir. |
hout- – woordd. |
bijvoeglijk gebruikt woorddeel met de betekenis 'houten', 'van hout':
houtpapegaai – 'houten papegaai'
houtprieel – 'houten prieel' |
houtkop – zn |
(rac.) neger
Vgl. 'bitterbek', ' ghoffel', 'hotnot', 'kaffer', 'meid', 'volk'
|
huid – zn |
gevilde dierenhuid Opm.: het Nederlandse woord
huid wordt in het Afrikaans doorgaans vertaald met 'vel'.
Dit verschil met het Nederlands komt overeen met de betekenis van de Engelse
woorden hide (= Afr. 'huid') en skin (= Afr.
'vel'). Ter illustratie: kopvel en velkleur worden
vertaald met 'hoofdhuid' en 'huidskleur'. Vgl. 'vel' en
'kopvel' |
huishouding – zn |
huishouden |
huisie, knoffelhuisie – zn |
teentje knoflook |
hulpbron – zn |
grondstof, (natuurlijke) hulpbron; hulpmiddel, middel, faciliteit
Opm.: de tweede betekenis, 'hulpmiddel', 'middel', 'faciliteit', is ontstaan onder invloed van Eng. resource, 'grondstof' en tevens 'hulpmiddel', 'faciliteit', enz. |
hulle, hul – pv |
zij, hun, hen (3e pers. mv.); hun
(bez.vnw.) |
hulle s'n – pv |
(zelfst. bez. vnw. 3rde pers. mv.) van hen, hunne |
hupstoot – zn |
een duwtje in de goede richting (ook fig.), stimulans |
hutsmerk – zn |
hekje, hashtag (#) |
huurmotor – zn |
taxi Opm.: soms zegt men in het Afrikaans ook
'taxi' (spr. teksie), maar dit betekent vooral ook 'minibus
waarin zwarte pendelaars vervoerd worden'. Deze teksies zijn
berucht omdat ze vaak overvol zijn en als ongeleide projectielen de
verkeersregels overtreden. |
huwelikslisentie – zn |
trouwboekje |
hy – pv |
(mann. 3rde pers. enkv.) hij |
hygverhaal – zn |
erotische roman; erotische literatuur |
hysbak – zn |
lift |
hysbak ry – ww |
in de lift zitten |
I |
|
ietermagog, ietermagô – zn |
schubdier |
iewers – bw |
ergens Opm.: 'êrens' is gebruikelijker
en drukt een minder onbereikbare plek of idee aan Zie
ook: 'êrens' |
impak – zn |
invloed |
implementeer – ww |
uitvoeren; ten uitvoering brengen |
indaba – zn |
beraad; probleem, pakkie-an Ek het geen motor om my kind in te
vervoer nie. - Dit is jou indaba. = 'Ik heb geen auto waar ik mijn
kind in kan vervoeren' – 'Dat is jouw
probleem' |
indoopsous – zn |
dipsaus (mayonaise, aioli, cocktailsaus, chiliolie, enz.) Vgl. 'dip' |
inflammasie – zn |
(long)ontsteking |
ingee – ww |
ingeven; kapot gaan; zwichten Vgl. Eng. to give in |
Ingels – zn, bn |
(scherts.) Engels |
Ingelsman – zn |
(scherts.) Engelsman, Engelstalige |
inhandig – ww |
inleveren, indienen
Vgl. Eng. to hand in |
inklim – ww |
instappen (auto, bus, trein, e.a.)
Vgl. 'opklim', 'afklim', 'oorklim' |
inkopies – zn |
boodschappen inkopies doen – 'winkelen', 'boodschappen doen' |
inligting – zn |
informatie Ek wil graag meer inligting bekom hieroor – 'Ik wil hier graag meer informatie over krijgen' Vgl. 'navrae' |
inloer – ww |
ergens naar binnen loeren, stiekem ergens naar binnen kijken; (gemeenz.) een kort bezoekje brengen Vgl. 'loer' |
inperking – zn |
inperking; lockdown (tegen verspreiding van besmettelijke ziekten) Vgl. 'grendelstaat' |
inperk – ww |
inperken; in een lockdown gaan, in een lockdown zetten (tegen verspreiding van besmettelijke ziekten) Vgl. 'grendelstaat' |
inryteater – zn |
openluchtbioscoop Vgl. Eng. drive-in theatre Vgl. 'veldfliek' |
inset (mv. insette) – zn |
invoer; inbreng, input |
insetsel – zn |
(korte) bijdrage of verslag in tv-programma, ingelast filmpje, (Zuid-Nederl.) duidingsfilmpje |
insetverskaffer – zn |
inputleverancier, (basis)leverancier (van grondstoffen of basisproducten zoals zaad, kunstmest, veevoeder) |
inskakel – ww |
aanzetten (van elektriciteit); afstemmen (op radiozender)
Bly ingeskakel op Pretoria FM, en ons sien mekaar weer ná die nuusbulletin – 'Blijf afgestemd op Pretoria FM, en we zien elkaar weer na het nieuws'
|
insluitende – ww, vz |
inclusief, met inbegrip van, waaronder, onder wie
Sewe mense, insluitende die bestuurder van die kombi, het beserings opgedoen – 'Zeven mensen, onder wie de bestuurder van het busje, zijn gewond geraakt'
Vgl. Eng. including
|
inspuit – ww |
injecteren |
inspuiting – zn |
injectie |
insweer – ww |
beëdigen Vgl. Eng. to swear in |
inteken – ww |
zich registreren (als lid, begunstiger, rekeninghouder, internetforumlid, enz.) Vgl. Eng. to sign in
Vgl. 'inteken op' |
inteken op – ww |
zich abonneren op |
intekenaar – zn |
abonnee |
internetverskaffer – zn |
internetprovider, internetaanbieder, internetleverancier
Vgl. 'selfoondiensverskaffer' |
intou – ww |
inslepen (van auto) Vgl. Eng. to tow in |
invoer; uitvoer – ww |
importeren; exporteren |
ipekonders, ipokonders – zn |
(ingebeelde) kwaaltjes |
J |
|
ja, jaag – ww |
zich haasten; jakkeren, snellen, hard rijden; achterna zitten, met snelheid achtervolgen |
jaap, japie – zn |
(scherts.) Afrikaner, boertje |
jaer – zn |
coureur, renner Vgl. 'jagter' |
jaffel – zn |
soort tosti / croque monsieur die aan de rand is dichtgedrukt: vulling kan bestaan uit een ei, of gekruid gehakt, of gesmolten kaas met gebakken uien en tijm |
jaffelyster – zn |
tosti-ijzer, / croque monsieur-ijzer |
jag – ww |
jagen (in de jacht)
Sou ek moed skep, maak U soos 'n leeu jag op my en staan U my weer voor in u onbegryplike mag. – 'Want zij verheft zich; gelijk een felle leeuw jaagt Gij mij; Gij keert weder en stelt U wonderlijk tegen mij.' (Job 10:16)
|
jags – bn |
(gemeenz.) geil Vgl. 'hitte (op hitte)', 'geil' en 'katools' |
jagter – zn |
jager Vgl. 'jaer' |
jakkals – zn |
jakhals |
jakopewer – zn |
blauwkeeltje: roze zeevis uit de orde der schorpioenvissen (Helicolenus dactylopterus) |
jakopregop – zn |
Peruaanse zinnia: plant met felgekleurde, dahlia-achtige bloemhoofdjes (Zinnia peruviana) |
jammer – bn |
(uitdr.) ek is jammer – 'het spijt mij'
(uitdr.) jammer kry – 'medelijden hebben' |
jammer – tw |
sorry, jammer |
ja-nee – tw |
nou ja, eh... nou..., ach...; zeker; stopwoord of
woord dat een zin aankondigt Wil enigiemand 'n bietjie wyn hê?
– Ja-nee, dit sal lekker wees! =
'Wil er iemand een beetje wijn?'
– 'Nou, lekker!'
|
ja-nee wat! – tw |
een verzuchting: 'ach ja...' |
janfiskaal, fiskaallaksman – zn |
klauwier- / klapekstersoort (Larius collaris) Vgl.
'laksman' |
Japie – zn |
boerenkinkel |
japtrap: in 'n japtrap – uitdr. |
in een ommezientje, in een handomdraai |
Japannees – zn, bn |
(zn) Japanner; Japannese – Japanners; (bn)
Japans. Ek hou baie van Japannese
kos – 'Ik houd erg van Japans eten' |
jas – zn |
lange jas, mantel Opm.: Afr. jas is dus niet altijd hetzelfde als Nl. jas. Voor de Nl. betekenissen 'jas', 'jek' of ' jasje' / 'colbert' zie bij baadjie
|
jassas! – tw |
jeetje!, jee!, wow! (uitroep van verbazing)
< Jesus |
jellie – zn |
gelei
|
jêm – zn |
(gemeenz., angl.) jam; (uitdr.) so 'n bek moet jêm kry! – 'hulde!', 'goed gezegd!'
Vgl. 'konfyt'
|
jinne! – tw |
heden!, hemel!, hemeltje! (uitroep van verbazing) < hede!
Vgl.
'jirre' en 'jitte' |
jirre! – tw |
uitroep van verbazing, verrassing: 'jeetje'.
< Here
Opm.: hoewel 'jirre' op het eerste gezicht een uitroep lijkt, is het ontleend aan 'Here'. Om deze reden kunnen
mensen aanstoot nemen aan dit 'ydellike gebruik van die naam van God'. Vgl.
'jitte' en 'jinne' |
jis! – tw |
jeetje! (uitroep van verbazing) < Jesus
Vgl.
'jissie' en 'jislaaik' |
jislaaik! – tw |
jeetje! (uitroep van verbazing) Vgl.
'jissie' en 'jis' |
jissie! – tw |
jeetje! (uitroep van verbazing) < Jesus
Vgl.
'jis' en 'jislaaik' |
jitte! – tw |
heden!, hemel!, hemeltje! (uitroep van verbazing)
<
hede! Vgl. 'jirre' en 'jinne' |
jô! – tw |
uitroep van verbazing |
Jo'burg – zn |
Johannesburg |
Joetênnedzjie – zn |
(gemeenz., scherts.; nep-Engels) Uitenhage (stadje noordelijk van Port Elizabeth) |
joggie – zn |
jockey (in paardensport); bediende (doorgaans bij een tankstation)
pompjoggie –
'tankstationbediende' (leenvertaling van Am. Engels gas jockey) |
joiner – zn |
verraderlijke overloper; (vaak hist.) overloper
Vgl. 'hensopper' |
jol – zn |
fuif, feest, danspartijtje Vgl. 'sokkie', 'sokkiejol' |
jol – ww |
feesten, uitgaan, 'de buurt onveilig maken', enz. Vgl. 'rinkink' |
jong – zn |
gekleurde jongeman
|
jong – tw |
tussenwerpsel van verzuchting: joh, nou, kijk eens, tja, hoor, enz.
Is daar nog kamers beskikbaar vir ons twee? – Jong, ons is volgeboek, maar die hotel langsaan het nog kamers beskikbaar. – 'Zijn er nog kamers beschikbaar voor ons tweeën? – Nou, we zijn volgeboekt, maar het hotel hiernaast heeft nog kamers beschikbaar.'
Het jy nou ook vakansie?
– Nee, ek is maar besig, jong.
– 'Heb jij nu ook vakantie? – Nee, hoor, heb ik het maar druk.' |
jonk (attr. jong) – bn |
jong Opm.: pred. en als bijw. eindigt jonk op -nk; attr. gebruikt eindigt het slechts op de nasaal -ng (vergelijkbaar met 'lank' [zie ald.]).
Die jong vrou vs. die vrou is jonk; hy het jonk getrou
Vgl. 'lank' |
jool – zn |
studentenfeest |
jop (mv. joppe) – zn |
baantje (mv. baantjes) Vgl. Eng. job |
jou – pv |
(bez. vnw. 2de pers. enkv.) jouw; (verb. 2de pers. enkv.) jou |
joune – pv |
(zelfst. bez. vnw. 2de pers. enkv.) van jou, jouwe |
jukskei – zn |
op jeu de boules gelijkend traditioneel Boerenspel waarbij een houten rechtopstaande stok omvergegooid moet worden met houten
onderdelen van een ossenjuk |
julle, jul – pv |
(2de pers. mv.) jullie; (bez. vnw. 2de pers. mv.) jullie |
julle s'n – pv |
(zelfst. bez. vnw. 2de pers. mv.) van jullie |
juts – zn |
(w.g.) rechter
Ontl. aan Eng. judge |
jy – pv |
(2de pers. enkv.) jij |
K |
|
kaal – bn |
naakt Vgl. 'bles',
'bleskop' en 'haarloos' |
kaalbas – bn |
met ontbloot bovenlijf, in de blote bast |
kaalgaar, kaalrare, kabelgare, kabelgaring – zn |
kabelgaren, touwvezel: vezel van hennep, jute en agave (kaalgaarboom, zie ald.) voor het vlechten van touwen |
kaalgaarboom – zn |
agave, honderdjarige aloë, (met geelgerande blaren) bonte honderdjarige (Agave americana) Opm.:
Zo genoemd om het kabelgaren (zie bij 'kaalgaar') dat uit de blaren gewonnen wordt. |
kaalgat – bn |
(gemeenz.) spiernaakt, poedelnaakt By die Go-Go Lounge dans die meisies
kaalgat op die tafels – 'Bij de Go-Go Lounge dansen de meisjes poedelnaakt op de tafels' |
kaalvoet – bn |
met blote voeten Vgl. Eng. barefoot |
kaalvoet klonkie – zn |
schertsende benaming voor iem. die op blote voeten
rondloopt |
Kaap, die – zn |
(gemeenz.) Kaap de Goede Hoop Zonder lidw. duidt Kaap in zinsverband op Kaapstad:
Sy dog hy was Kaap toe, maar hy was Baai toe – 'Zij dacht dat hij naar Kaapstad was gegaan, maar hij was naar Port Elizabeth gegaan' |
kaaskop / kasie – zn |
(neerh.) Nederlander, Hollander |
kaasworsie – zn |
Zuid-Afrikaans barbecueworstje met kaas
Een kaasworsie, of cheese griller, wordt gemaakt van (idealiter) grofgemalen varkensvlees, kruiden en stukjes cheddarkaas. Ze worden vaak eerst gerookt. Doet vaak denken aan een Russiese worsie (zie ald.) met kaas.
Vgl. 'Russiese worsie' |
kabeljou – zn |
zeevis (niet de Europese kabeljauw) (Argyrosomus coronus, A.
inodorus en A. japonicus) Deze vissen zijn
niet verwant aan de kabeljauw, maar eerder aan de baarzen en makrelen,
tonijnen, barracuda's en cichlides (familie Perciformes; de
baarsachtigen) |
kaderontplooiing – zn |
(staatk.) 'kaderlidaanstelling'
Z.A. corrupt patronagesysteem waarbij getrouwen van de regeringspartij op sleutelposities binnen overheidsbedrijven en de machtscentra aangesteld worden, zodat de partij volledige macht over land en productiemiddelen verwerft Vgl. Z.A. Eng. cadre deployment |
kaf – zn |
onzin Vgl. 'bog' |
kafee – zn |
'buurtsupertje': kleine winkel waar allerlei levensmiddelen als brood, zuivel, tabakswaren, barbecuebenodigdheden, kranten, frisdrank en snoep verkocht worden Opm. in omgangstaal ook keffie genoemd |
kaffer – zn |
(neerh., rac.) scheldnaam voor zwarte: nikker, roetmop, zwartje Opm.: hoewel oudere mensen dit woord nog vrij lichtvaardig en zonder racistische intenties kunnen gebruiken, geldt het over het algemeen als buitengewoon kwetsend ("die K-woord")
Vgl. 'bitterbek', ' ghoffel', 'hotnot', 'houtkop', 'meid', 'volk'
|
kaffer- – woordd. |
(neerh., rac.) woorddeel waarvan het gebruik afgeraden wordt Opm.: aangezien kaffer- ook in samenstellingen als kwetsend ervaren wordt, zijn veel woorden in onbruik geraakt en vervangen door neutralere.
Bijv.
kafferboom – kuskoraalboom
kafferlelie – aandblom
kafferpot – ysterpot, swart pot
kafferwaatlemoen – tsamma
|
kafferbrak – zn |
(rac.) bastaardhond, vuilnisbakkenras |
kafferboetie – zn |
(neerh., rac.) blanke die maatjes is met negers, negervriend, negrofiel |
kafferboom – zn
|
zie bij 'kuskoraalboom' |
kafferlelie – zn |
zie bij 'aandblom' |
kafferpot – zn |
zie bij 'potjie' |
kafferwaatlemoen – zn
|
zie bij 'tsamma' |
kaggel – zn |
open haard Vgl.
'herd' |
kaiings – zn |
kaantjes; kiezelstenen in een 'kaiingsveld' |
kaja – zn |
(neerh., rac.) huisje, hutje; (neerh.) woninkje of eenkamerappartementje voor arbeiders op de boerderij Ontl. aan Zoeloe / Xhosa kaya Opm.: deze term heeft vaak een neerhalende bijklank vanwege de beperkte omvang en voorzieningen van deze woning waarin de doorgaans zwarte arbeiders (zie 'plaaswerker') worden ondergebracht |
kajuit – zn |
kajuit; cabine (van auto's, ruimtevaartschepen, enz.) Opm.: net als bij woorden als 'kooi' en 'kombuis' laat dit
woord zien dat de oorsprong van het Afrikaans in de taal van de
zeventiende-eeuwse zeevaarders ligt. Vgl.
'lugwaardin' |
kajuitbeambte – zn |
steward(-ess) Vgl.
'lugwaardin' |
kak – zn |
kak, poep, stront; rommel, teringzooi, problemen, gedonder, riskante situatie; onzin; (bijv. gebr.) klote, heel slecht
Daar lê kak op die sypaadjie – 'Er ligt kak op de stoep'
Is daar nie geld vir die werkers nie? O fok, hier kom kak – 'Is er geen geld voor de arbeiders? Oh fuck, daar komt gedonder van'
Ag kak, man. Jy praat bog, en ek gaan nie meer hierna luister nie! – 'Ach, wat een onzin. Je loopt te kletsen en ik ga hier niet meer naar luisteren.'
Ek drink graag bier en ja, ek weet dis kak vir my kurwes – 'Ik drink graag bier en ja, ik weet dat dat klote is voor mijn rondingen'
|
kalant – zn |
sluwe vent, schelm |
kalklig – zn |
flitslicht, voetlicht Vgl. Eng. limelight |
kamas (mv. kamaste) – zn |
beenkap (gedragen om de kuit tijdens het paardrijden) |
kambro – zn |
verzamelnaam voor enkele soorten rankende planten uit de maagdenpalmfamilie Apocynaceae met groene, welriekende bloemetjes en grote, langwerpige, eetbare knollen ('kos') die melksap afgeven (Fockea spp.): ook kammaro genoemd
Vgl. 'bergbaroe', 'bergkambro', 'bobbejaankambro', 'kos', 'slangkambro'
|
kameelperd – zn |
giraffe |
kameelpootboom – zn |
volksnaam voor Bauhinia galpinii, B. natalensis en verwanten: vlinderbloemige boompjes en struiken met tweelobbige, hart- / kameelhoefvormige blaren
(Fabaceae) |
kamma, kamtig, kamta, kamma-kamma, kammakastig, kammalielies – bn en bw
|
zogenaamd, alsof, voorgewend, schijnbaar Drink jy alweer daai kamtige appelsap? Ek dink dis is suiwer sjerrie, dié – 'Ben je nu alweer die zogenaamde appelsap aan het drinken? Volgens mij is dat pure sherry' Kom ons speel dokter-dokter: ek is kamma-kamma die dokter en jy is die pasiënt – 'Laten we doktertje spelen: ik ben zogenaamd de dokter en jij de patiënt'.
Vgl. 'kwansuis' |
kameelperd – zn |
giraffe |
kamp: gaan kamp – ww |
kamperen |
kampong – bn |
arbeidersbehuizing; woonplek van een aantal zwarte gezinnen
Vgl. 'stat'
|
kankerbossie – zn |
vlinderbloemig struikje (bossie) met rode bloemen (Sutherlandia frutescens) |
kannetjies – zn |
enkele soorten rankende plantjes met rode of roze, wasachtige bloemetjes (Microlomia, fam. Apocynaceae) |
kanniedood – zn |
verzamelnaam voor soorten van het geslacht Commiphora: immergroene bomen met veelgelobd blad, groeiend in droge delen van Zuid-Afrika, die zeer makkelijk gestekt kunnen worden
Opm.: soms wordt 'kanniedood' gebruikt om te verwijzen naar naar kleine, geharde aloësoorten. |
kanselleer – ww |
schrappen, annuleren |
kansvatter – zn |
opportunist |
kant: se kant – vz |
rond de klok van, rond, omstreeks So van agt uur se kant af begin dit reën – 'Rond achten begint het te regenen' |
kantgordyne – zn |
vitrage Vgl. Eng. lace curtains |
kaperjol – zn |
bokkensprong, capriool |
kapok – zn |
boomwol, bedvulling, pluis van het kapokbossie (Eriocephalus africanus); zware, vlokkerige sneeuw Opm.: kapok in de betekenis van 'vlokkerige sneeuw' komt uit het vroegere Maleise oedjan
kapok; eig. 'kapokregen'. |
kapok – ww |
dikke vlokken sneeuwen |
kapokaartappels – zn |
aardappelpuree |
kapokbossie – zn |
Afrikaanse rozemarijn (Eriocephalus africanus) Opm.:
kapokbossie is een struikachtig vetplantje van de familie der samengesteldbloemigen (Asteraceae) en dus geen lipbloemige (Lamiaceae), zoals de eigenlijke rozemarijn. De zaadjes van het kapokbossie verspreiden zich als pluisjes door de lucht. Deze pluisjes worden gebruikt voor kapok (zie ald.).
|
kappertjie – zn |
Oost-Indische kers (Tropaeolum majus) Opm.: niet te verwarren met het Nl. 'kappertje' – het ingelegde bijgerecht. Zie daarvoor hieronder 'kappertjiesaad' |
kappertjiesaad – zn |
kappertjes (bijgerecht van ingelegde bloemkmopjes van Capparis spinosa) Vgl. 'kappertjie' |
kappie – zn |
kapje; muts, hul (vrouwelijke hoofdbedekking); dakje (leesteken accent circonflexe: ^) Vgl. 'kappiekommando', 'moederkappie' |
kappieteken – zn |
dakje (leesteken accent circonflexe: ^) Vgl. 'kappie' |
kappiekommando – zn |
burgerleger van Boerenvrouwen tijdens Boerenoorlog (1899-1902) (genoemd naar hun klederdracht); (overdr.) militante uit Afrikanervrouwen bestaande eenheid c.q. actiegroep Vgl. 'kappie', 'moederkappie' |
Kappiekommando – zn |
rechtse Afrikaner-vrouwenorganisatie uit de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw
|
kapsie – zn |
bezwaar kapsie maak – 'bezwaar
maken' |
kar – zn |
(gemeenz.) auto |
karavaan – zn |
caravan
Vgl. 'woonwa' |
karee – zn |
inheemse boom met wilgachtige bladeren (Searsia lancea) |
karfoefel – ww |
flikflooien, vrijen, betasten, erotisch aanraken Vgl. 'druk,
drukkie' en 'karnuffel' |
karkatjie – zn |
strontje (in oog) (Hordeolum externum) Plaats klemtoon op -kat-) |
karkei – zn |
vetplant met kenmerkende, zeer dikke stammen (caudex) en harige, langwerpige, dikke blaren
(Cotyledon cacalioides, syn. Tylecodon acalioides) |
karmenaadjie – zn |
verse vleeswaren van pas geslacht dier die ter viering van de slachtdag in een pakketje naar buren en familie gestuurd worden
Opm.: het gaat hier om een oud gebruik dat in de Nederlanden vergelijkbaar is met de worstenavond en het slachtmaal, waar
buren en familie in de avond na de slacht uitgenodigd en getrakteerd worden op verse worsten en andere vleeswaren. Het vertoont sterkere overeenkomsten met het jaargebruik van de pomana porcului in Roemenië, waar de heer des huizes ter ere van de slachtdag in december pakketjes vlees, worsten en kaantjes bij buren en familie komt of laat brengen.
Vgl. 'tjops'
|
karnuffel – ww |
aanvlijen, zich uit genegenheid tegen iem. aandrukken Vgl. 'druk,
drukkie' en 'karfoefel' |
Karoo – zn |
droog gebied in de Kaapprovincie (soms uitgespr. als 'Kroeë') |
karoodoring – zn |
mimosa- / acaciasoort met enorme doorns die de aride gebieden in de Kaapprovincies als biotoop heeft (met name Vachellia karroo
/ Acacia karroo) |
karoodroog – bn |
erg droog |
karos – zn |
dikke deken uit dierenhuiden gemaakt Opm.: werd door de
oorspronkelijke bewoners gedragen, maar fungeert nu decoratief als wand- of
vloerkleedje. |
karp – zn |
karper (Cyprinus carpio) |
karring – ww |
karnen; schudden; uitvragen, hinderlijk blijven vragen; (gemeenz.) zich aftrekken, onanie plegen Vgl. 'draad
trek' |
karringmelk – zn |
karnemelk |
karwei – zn |
karwei, vervelende klus, hele klus; vervoer, transport De tweede betekenis, 'vervoer', 'transport', is wsch. het gevolg van volksetym. uit Eng. carry |
karwei – ww |
goederen vervoeren; sjouwen Wsch. volksetym. gevormd uit Eng. to carry |
karweier – zn |
vervoersmaatschappij Wsch. volksetym. gevormd uit Eng. carrier |
kasaterwater – zn |
slappe thee of koffie: 'slootwater', 'slappe bak' |
kasjoeneut – zn |
cashewnoot (Anacardium occidentale) |
kaskenade – zn |
kwajongensstreek |
kastaiing – zn |
'kastanje', eig. 'Kaapse kastaiing': geen kastanje, maar inheemse boom, uit de citrusfamilie, die enige gelijkenis met de Europese wilde- en paardekastanje vertoont (Calodendrum capensis) |
kastig – bn; bw |
zogenaamd Vgl. 'kamma' |
kastrol – zn |
kasserol: soort kookpot |
katdoring – zn |
Zuid-Afrikaanse acaciaboom met doorns (Acacia caffra) |
katel – zn |
lattenbodem (v. bed) |
katelknaap, katelknapie – zn |
jongen op wie een oudere vrouw verliefd wordt, "toyboy" |
katjiepiering – zn |
gardenia (Gardenia jasminoides) < Maleis 'kacapiring' |
katkisasie – zn |
catechisatie Op Sondae word om vier uur katkisasie
aangebied |
|
katkop – ww |
snack bestaande uit uitgehold witbrood gevuld met veel knoflook en feta of mozzarella Vgl. 'bunny chow', 'gatsby' |
katools – bn |
erg lichtzinnig, lijp, gestoord, erg flauw; seksueel opgewonden
gedrag vertonend Opm.: dit woord is uit antipathie jegens
het katholicisme ontstaan uit het woord katholiek!
Vgl. 'verspot', 'mallerig', 'jags', 'geil' |
katstert – zn |
staart v.e. kat; benaming voor diverse planten met lange bloeiaren (Bulbine, Bulbinella); benaming voor aspergesoort met lange gepluimde takken (sierasperge / hangasperge Asparagus densiflorus) |
katswink – bn |
in katzwijm, bewusteloos, knock-out |
kattebak – zn |
kofferruimte of achterbak in auto |
kattebasaar – zn |
kattengejank van veel katten (vooral 's nachts) |
keelaf sny – ww |
(iem. / zich) de keel doorsnijden Hy het homself met 'n
skeermeslemmetjie keelaf gesny – 'Hij heeft zich de keel doorgesneden met een scheermesje' |
keer – ww |
keren, in een andere richting brengen; tegenhouden, stoppen |
kekkel – ww |
kakelen |
kekkelbek – zn |
iem. die veel praat of roddelt |
ken – zn |
kin |
kenner – zn |
expert |
kennetjie – zn |
kinderspelletje op straat, met stokjes en touwtjes |
kennisgewing – zn |
advertentie; kennisgeving Afr. advertensie betekent in het Nl. 'reclame'.
Vgl. 'advertensie' |
kens – bn |
spreektaalvorm van kinds, met dezelfde betekenis als Nl. 'kinds' (seniel, zwakzinnig, dwaas, enz.) |
kere: te kere gaan – uitdr. |
te keer gaan |
kêrel – zn |
kerel, vriend (als in 'minnaar', geliefde) Hy's nie my broer nie, hy's my kêrel – 'Hij is niet mijn broer, hij is mijn vriend' |
kerklos – bn |
niet (meer) kerkgaand |
kerkverskrik – bn |
kerkbevreesd, bang voor de kerk; afkeer van de kerk hebbend |
kermis – zn |
braderie, bazaar, jaarmarkt |
kers – zn |
kaars |
Kers- – woordd. |
Kerst- |
Kersfees – zn |
Kerstmis
Opm.: zeg dus niet 'Kersmis' maar 'Kersfees'
Vgl. 'Krismis'
|
kersie – zn |
kers
kersieboom – 'kersenboom' (Prunus avium) |
Kersvader – zn |
Kerstman |
kês – zn |
gestremde melk (zoals het wel gebeurt in heel hete koffie); geschifte / bedorven melk
Die melk het kês geword – 'De melk is gaan schiften' / 'De melk is niet goed meer' Opm.: dit woord komt uit de Zuid-Hollandse dialecten: vgl. Katwijks 'kaes' i.p.v. Standaardnl. 'kaas'. |
kês: (iemand) kês gee – uitdr. |
iem. op zijn nummer zetten Vgl. 'raas gee' |
kettie – zn |
katapult, schietlap
Vgl. 'kettieskiet', 'kleilat' |
kettieskiet – ww |
katapultschieten, schietlapschieten
Vgl. 'kettie', 'kleilatgooi, kleilatskiet'
|
ketting – zn |
ketting; keten |
keurspel – zn |
medley |
kief (mv. kiewe) – zn |
kieuw (mv. kieuwen) |
kielie – ww |
kietelen |
kiep – zn |
roepwoord voor kippen (Kiep-kiep-kiep!) |
kiepersol – zn |
zeer wijdverbreide boom die palmachtig groeit met vertakkingen en een
bolvormige kruin vormt (Cussonia spicata, e.a.): verwant aan de schefflera (vingerplant), fatsia en
hedera (klimop) |
kiepkoepel – zn |
koepelvormige verplaatsbare kippenren |
kierie – zn |
(wandel)stok, staf; knuppel
Omdat Jakob geglo het, het hy op sy sterfbed albei die seuns van Josef geseën en tot God gebid terwyl hy op die knop van sy kierie leun. – 'Door het geloof heeft Jakob, stervende, een iegelijk der zonen van Jozef gezegend, en heeft aangebeden, leunende op het opperste van zijn staf.' (Hebreeën 11:21)
Vgl. 'knopkierie'
|
kies (mv. kieste) – zn |
wangholte
Vgl. 'maaltand'
|
kietsie – zn |
poes; roepnaam voor kat Vgl. 'siebie', 'poes' |
kieu (mv. kieue, kuwe) – zn |
kieuw (mv. kieuwen) |
kiewiet – zn |
verzamelnaam voor plevieren (fam. Charadriidae, genera Pluvialis en Charadrius) |
kikoejoe – zn |
sterk, populair gazongras geschikt voor ZA, herkenbaar aan zijn lange, dikke uitlopers (Pennisetum clandestinum) |
kinkel – zn |
kink, lus; buiging; interessante wending, slimme denkwijze Daar is 'n kinkel in die kabel – 'Er zit een kink in de kabel'
Daar is 'n kinkel in die storie – 'Er zit een interessante wending in dit verhaal' |
kisklere – zn |
zondagse kleren (ouderwets begrip; de kisklere zaten in de voorkist, onder de bok van de ossenwagen) |
kitaar / ghitaar – zn |
gitaar |
kits – zn
kits- (in samenst.) |
een mum van tijd; (in samenstelling) instant-, snel bereid kitsnoedels – 'instantnoedels' kitsgemmerbier –
'instantgemberbier/-ginger ale' (snel zelf klaar te
maken) |
kitsbank – zn |
geldautomaat |
kitsgras – zn |
kant-en-klare graszoden |
kitskoffie – zn |
oploskoffie Opm.: thuis drinkt de Zuid-Afrikaan veel vaker oploskoffie dan Vlamingen en Nederlanders dat doen. Gefilterde koffie noemt hij dan ook
filterkoffie of geperkoleerde koffie, maar die drinkt hij meestal
buiten de deur, in koffiebars of restaurants. Dit breng met zich mee dat
er in Zuid-Afrika met koffie dus vaak oploskoffie bedoeld wordt.
Dikwijls drinkt men de koffie slapper dan in Nederland, soms nog romiger
gemaakt met chichorei. Koffie met chichorei is poederachtig en koffie
zonder chichorei is meestal korrelig. Bekende oploskoffiemerken met chichorei
zijn Koffiehuis en Ricoffy. Nescafé, zonder chichorei, geldt er als de luxere oploskoffievariant. Vgl. 'sigorei'
en 'moerkoffie'. |
kitskos – zn |
kant-en-klaar-eten, opwarmmaaltijd |
kitsskare – zn |
flashmob, flitsmenigte |
kla – ww |
klagen Uitdr.: Ek kan nie kla nie – 'Ik kan niet klagen'. Dit is een standaardantwoord op de vraag Hoe gaan dit (met jou)? |
Klaas Vakie – zn |
Klaas Vaak |
klaasneus – zn |
verzamelnaam voor springspitsmuissoorten (Macroscelididae), zoals de slurfhondjes (Rhynchocyon spp.) |
klagte (mv. klagtes) – zn |
klacht (mv. klachten) |
klank – zn |
geluid, klank Opm.: in de wereld van muziek, geluidstechniek, akoestiek en fonetiek geeft het Afrikaans de voorkeur aan klank boven geluid:
Die klank lek heeltyd uit omdat ons ateljee nie dig verseël is nie – 'Onze studio lekt de hele tijd geluid omdat hij niet goed afgesloten is'.
Ek het netnou die klank van 'n hadeda opgeneem – 'Ik heb zojuist het geluid van een hadada-ibis opgenomen'.
Vgl. 'oorklank'
|
klankie – zn |
geluidje; vies geurtje, vies luchtje; slecht sfeertje
Elke keer wat ek 'n Netflix-rolprent kyk ervaar ek onwillekeurig 'n klankie van wokeness – 'Iedere keer als ik een Netflix-film kijk ervaar ik onwillekeurig een sfeertje van wokeness'.
Ons weet nou wat die klankie in die tuin veroorsaak het: ons het 'n werpsel muishonde in die oumawoonstel gekry! – 'We weten nu wat de oorzaak van het vieze luchtje in de tuin was: we hebben een nest bunzingen in het bijhuisje ontdekt!'
|
klap – ww |
slaan (in het gezicht, op huid)
Hou op of ek gaan jou klap! – 'Houd op of ik heef je een klap!' Vgl. Eng. slap
(onoverg.) (dicht)slaan (van deuren)
Ek hoor die deure klap – 'Ik hoor de deuren (dicht)slaan'
(overg.) slaan met
My bure klap selfs snags die deure – 'Mijn buren slaan zelfs 's nachts met de deuren' Vgl. Eng. slam
|
klapper – zn |
kokosnoot, kokos- Uit Maleis
'kelapa' |
klapperroom – zn |
kokoscrème |
klasdraf ww |
college lopen |
klasdrafsak – zn |
studieboekenrugzak |
klaskamer – zn |
schoollokaal, klaslokaal; collegezaal |
klavier – zn |
piano |
klawerbord – zn |
keyboard |
klawersuring, varksuring – zn |
knikkende klaverzuring (Oxalis pes-caprae) |
kleefband – zn |
plakband |
kleefbroek – zn |
legging |
kleilat – zn |
oud (kinder)spel waarbij men een stuk klei of modder, geplakt op het uiteinde van een dunne, buigbare lat, met een snelle gooibeweging op iets of iemand afvuurt
Vgl. 'kettie', kettieskiet, 'kleilatgooi, kleilatskiet'
|
kleilatskiet, kleilatgooi – ww |
het afschieten van klei of modder met een kleilat (zie hierboven);
(overdr.) moddergooien, met modder gooien, beschimpen
Vgl. 'kettieskiet', 'kleilat'
|
kleinneef – zn |
achterneef |
kleinniggie – zn |
achternichtje |
kleinspan – zn |
kleuters |
kleintongetjie – zn |
huig (uvula) |
klerasie – zn |
bedrijfskleding, gelegenheidskleding
Vgl. 'stoffasie'
|
kletsrym – ww |
rappen |
kletsrymer – zn |
rapper |
Kleurling – zn |
(hist.) oude benaming voor Bruinmens
Opm.: het gaat hier om de 4.6 miljoen veelal Afrikaanstalige mensen van gemengde Europese, zwarte en Khoisan-herkomst.
De Afrikaanse benaming Kleurling geldt hedentendage als een herinnering aan de Apartheid en men geeft de voorkeur aan de term Bruin, Bruinmens.
Zie bij 'Bruinmens, Bruine'
|
klêza – ww |
melk rechtstreeks uit de koeienspeen drinken Vgl. 'tjoggem' |
klip – zn |
steen(tje) (Zie voor uitleg van het verschil tussen de
Afrikaanse woorden steen en klip bij
'steen'.) |
klipdagga – zn |
grote oranje bloeiende lipbloemige uit Zuid-Afrika met verdovende
werking als de stekelige, uitgebloeide bloemhoofdjes gerookt worden of er
thee van getrokken wordt. Geen dagga (Cannabis sativa) maar doet eerder aan een enorme dovenetel denken die twee meter hoog kan worden. (Leonotis nepetifolia) Vgl. 'dagga', 'wildedagga'
|
klipperig – bn |
steenachtig, rotsachtig |
klisklawer – zn |
ruige rupsklaver (Medicago polymorpha) |
klits – ww |
klutsen, mixen |
klitser – zn |
mixer |
klokkie – zn |
(voordeur/fiets)bel Sy het die klokkie by die hek gedruk – 'Zij drukte op de bel bij het hek' |
klomp – zn |
groep, hoeveelheid, zooi Ons gaan vanaand jol met 'n klomp
ouens – 'Wij gaan vanavond feesten met een groep
jongens' |
klompie – zn |
kleine hoeveelheid |
klong – zn |
jong 'kleurling'-jongetje (< kleurjong) |
klonkie – zn |
ventje |
klop – ww |
kloppen, verslaan (= winnen) |
kloutjie – zn |
hoefnageltje, hoefje; levend steentje (vetplant van het geslacht Lithops) |
knater (mv. knaters) – zn |
(gemeenz.) teelbal (mv. teelballen), kloten |
knelter, kniehalter – ww |
kniehalteren; iem. of iets in zijn bewegingsvrijheid
beperken, iem. dwarszitten, tegenhouden Die Amerikaanse
sokkerspan was nogal gekniehalter deur die Spanjaarde se oorentoesiastiese
aanvalle – 'Het Amerikaanse voetbalteam werd erg dwarsgezeten door de
overenthousiaste aanvallen van de Spanjaarden' |
kners – ww |
knarsen |
kniediepvoordag – bw |
in alle vroegte; bij het krieken van de dag |
knippie – zn |
snufje 'n Knippie sout – 'Een snufje zout'
|
knolsuring – zn |
soort klaverzuring (Oxalis dentata en O. livida) |
knopkierie – zn |
(wandel)stok (kierie) met grote knop Vgl. 'kierie'
|
knuppeldik – bn |
intensivering van dik: vuistdik |
knuppelnoors – zn |
hoog uitgroeiende, smalle, ongestekelde wolfsmelksoort met wit melksap uit het ruigteveld (zie ald.) in de Oost-Kaap (Euphorbia clava)
Vgl. 'soetnoors', 'suurnoors', 'tepelnoors', 'voetangel'
|
koeël – zn |
kogel |
koei – zn |
vrouwelijke koe Opm.: het rund, de soortnaam voor de koe (Bos primigenius taurus)
is in het Afrikaans 'bees'. |
koejawel – zn |
guave (tropische vrucht) |
koek – zn |
koek, cake; gebak, taart sjokoladekoek – 'chocoladetaart'
vrugtekoek – 'vruchtentaart'
Opm.: dit is niet hetzelfde als tert (zie ald.)
Vgl. 'tert' |
koek – zn |
(gemeenz.) vrouwelijk geslachtsorgaan
|
koek – tw |
(gemeenz.) oeps, oei, verdorie Oh koek, ek het hom laat val! – 'Oh
jee / oei, ik heb het laten vallen!' |
koekemakranka – zn |
Zuid-Afrikaans bolgewasje (van de amaryllisfamilie) dat zich kenmerkt door één, lekker ruikend, bloemetje (Gethyllis afra e.a.) |
koekie – zn |
conservatief meisje |
koekie seep – zn |
stuk zeep
Met 'n koekie Sunlight seep
O, die koekie Sunlight seep
Ja, Gharries se mense dra
Mos 'n wit broek deur die week
– Worsie Visser, Boesmanland (1993)
|
koekmeel – zn |
meel |
koeksister, koeksuster – zn |
gevlochten vetkoek, doordrenkt in lichte suikerstroop |
koeksoda – zn |
natriumbicarbonaat (natrium-waterstofcarbonaat) |
koeldrank – zn |
frisdrank Opm.: ook in het Zuid-Afrikaans Engels zegt men dit: cooldrink. In andere variëteiten van het Engels zegt men echter
soft drink of soda. 'Koeldrank' is dus een typisch Zuid-Afrikaanse term. |
koelie – zn |
(rac.) Indiër |
koeliekoekie – zn |
(rac., scherts.) driehoekige koeliekoekie – 'samosa' |
koelietaal – zn |
(rac.) Indiase taal gesproken door Indiërs in Z.A.; koeterwaals |
koeliewinkel – zn |
(rac.) winkel gedreven door Indiërs |
koelkop – bn |
kalm, onverstoord |
koer – ww |
koeren (v.e. duif); verliefde geluidjes maken |
koerant – zn |
krant, gazet |
koes ww |
wegbukken, bukkend ineenduiken om niet geraakt te worden Moenie koes nie! Ek is ongevaarlik. – 'Je hoeft niet weg te duiken! Ik ben ongevaarlijk.' |
koevert – zn |
envelop(pe) |
koevertlêer – zn |
enveloptas (doorzichtige map met klittenbandsluiting) |
koggel – ww |
plagen door iem. na te apen. Vgl. 'nadoen'
en 'na-aap' |
koggelmander – zn |
soort agame (hagedissoort) met felblauwe kop (Acanthocercus atricollis) |
kokerboom – zn |
reusachtige aloësoort uit Richtersveld-streek waar de inheemse KhoiSan-bevolking pijlkokers van maakt (Aloe dichotoma) |
kokkedoor – zn |
hotemetoot, bobo (persoon met aanzien die het mikpunt van spot is wegens zijn grootdoenerige gedrag) |
kokkerot – zn |
kakkerlak |
kokketiel – zn |
valkparkiet (Nymphicus hollandicus) |
kokkewiet – zn |
vogelsoort (klauwierachtige, Telophorus zeylonus) Ook bekend als 'bokmakierie'; (zie ald.) |
kol – zn |
roos (middelpunt van schietschijf); stip, ronde vlek; kol (op paardenhoofd);
stukje land Uitdr.: Reg in die kol! – 'Precies in de roos!', 'Juist!', 'Helemaal goed!'
Vgl. 'merk' en 'kolskoot' |
kolf – zn |
slaghout (zoals bij cricket) Vgl.
'mieliestronk' |
kolfbeurt – zn |
slagbeurt: de tijd waarin een cricketploeg mag slaan |
kolgans – zn |
nijlgans, vosgans (Alopochen aegyptiaca) Vgl. 'blesgans' |
koljander – zn |
koriander (Coriandrum sativum) Uitdr.: Dit is vinkel en koljander
– 'Dat is een en hetzelfde' / 'Dat is één pot nat' |
kollig – zn |
schijnwerper, voetlicht (leenvertaling van Eng. 'spotlight') |
kolskoot – zn |
schot in de roos, voltreffer; (fig.) rake opmerking, sterk argument |
kolstert – zn |
zeebrasemsoort met zwarte, ronde vlek op staart (ook wel dassie genoemd) (Diplodus sargus) |
kolwyntjie – zn |
cupcake |
kolwyntjiepan – zn |
bakplaat voor cupcakes |
kombers – zn |
deken
Uitspr.: 'kombêrs'
|
kombuis – zn |
keuken |
kombuistee – zn |
feestje voor a.s. bruid |
kommer – zn |
zorgen, zorg Opm.: in het Afr. heeft kommer enkel betrekking op 'het gevoel dat er iets onaangenaams zou kunnen gebeuren'. De andere betekenis van Nl. 'zorg', 'de hulp of aandacht die een behoeftige persoon nodig heeft', wordt in het Afr. met sorg uitgedrukt. Bijvoorbeeld:
armesorg – 'armenzorg' vs. kommer oor die toekoms – 'zorgen om de toekomst'
Vgl. 'sorg' en 'kommerwekkend' |
kommerwekkend – bn |
zorgwekkend |
kompakskyf – zn |
compact disc |
kondensmelk – zn |
gecondenseerde melk |
konfyt – zn |
jam (dus niet konfijt)
Vgl. 'jêm'
|
konka – zn |
(olie)drom |
konkoksie – zn |
brouwsel |
konsert – zn |
muziekuitvoering, toneeluitvoering, concert |
konsertina – zn |
concertina (kleine trekharmonica; heel populair bij Boeremusiek) Vgl. 'trekklavier' |
konsertinabos – zn |
Type inheemse vetplant die op een concertina lijkt (Crassula
marnieriana en C. hottentotta) |
kont – zn |
(gemeenz.) vrouwelijk geslachtsorgaan, kut (dus niet het achterwerk!)
Opm. 1: Nl. 'kont' kan in het Afrikaans het beste
met gat uitgedrukt worden.
Opm. 2: In ouder Nl. had 'kont' dezelfde betekenis als het Afrikaans.
Vgl. 'agterent', 'agterste', 'agterstewe', 'boude', 'doos', 'poes' |
kontrapsie – zn |
in elkaar geflanst maaksel, brouwsel |
kooi – zn |
(ietwat grof) bed, 'nest'; (scheeps)kooi. Nou, snuiter kooi
toe! – 'Nou knul, ga naar je nest!' |
koorsboom – zn |
acaciasoort uit zuidelijk Afrika met doornen en geveerd blad. De boom kan zeer groot worden (Acacia xanthophloea) |
koorspen – zn |
koortsthermometer |
kop – zn |
hoofd Opm.: kop is het gebruikelijke
woord voor het Nl. 'hoofd'. Het Afr. 'hoof' betekent ook 'hoofd', maar vooral in overdrachtelijke zin (zie ald.). Niettemin wordt kop ook in figuurlijkere zin gebrukt, zoals in die kop van die tafel – 'het hoofd van de tafel'
Vgl. 'hoof' |
kop uittrek – ww |
terugkrabbelen |
kophou – ww |
het hoofd koelhouden |
kopkrap – ww |
hoofdbrekens hebben |
kopkool – zn |
kool (rode of witte) |
koppelaar – zn |
koppeling (autotechniek) |
koppie – zn |
kop(-je); rond, solitair heuveltje; kopje
(inhoudsmaat) Opm.: dus enkel als verkleinwoord.
|
kopseer – zn |
hoofdpijn (ook 'hoofpyn') |
kopskuif – zn |
omslag in denken, denkomslag, mindshift Ook: 'gedagteskuif' (zie ald.) |
kopvel – zn |
hoofdhuid |
koraalboom – zn |
in KwaZulu-Natal inheemse, bladverliezende vlinderbloemige boom (fam. Fabaceae) met koraalrode buisvormige bloemen, drietallige bladeren en doornen. Het is een winterbloeier (Erythrina lysistemon). Vgl.: 'kuskoraalboom' |
korhaan – zn |
groepsnaam voor verscheidene soorten trappen (familie Otidae)
Deze groep vogels, in het Afr. ook bekend als wildepoue, maakt noch deel uit van de ruigpoothoenders (korhanen), noch van de hoenderachtigen (pauwen). De familie is eerder verwant aan de kraanvogels en rallen (orde Gruiformes), en kent zuidelijk Afrikaanse soorten als de gompou, NL 'koritrap' (Ardeotis kori); de veldpou, NL 'Denhams trap' (Neotis denhami); en de vaalkorhaan, NL 'zwartkintrap' (Eupodotis vigorsii).
|
koring – zn |
koren (graan) |
korrelkop – zn |
brompot, mopperaar |
korswel – zn; ww |
(zn) grap, scherts; (ww) grapjes maken, schertsen < Du. Kurzweil |
kort – ww |
tekort komen, ontbreken, nodig hebben, ontberen Dié astrante kind kort 'n skop op sy gat – Dat brutale kind heeft een schop onder zijn kont nodig.
Ons kort nog een vrywilliger vir die bazaar – 'We komen nog een vrijwilliger tekort voor de kerkbazaar' |
kortliks – bw |
kort, in het kort Ek sal die onderwerp vanaand net
kortliks bespreek – 'Ik zal het onderwerp vanavond alleen maar kort
bespreken' |
kortvat – ww |
streng behandelen, de kop in drukken |
kos – zn |
eten, voedsel; eetbare knol van bepaalde rankende plantensoorten (uit de maagdenpalmfamilie, zoals Fockea edulis en Raphionacme zeyheri); verzamelnaam voor wilde planten waar vee van leeft (uit maagdenpalmfamilie of wolfsmelkfamilie zoals jakkalskos, bobbejaankos, skilpadkos, eselkos, eselskos) Opm.: kos is 'eten' in de
betekenis van 'voedsel' en niet van 'maaltijd'. Zie daarvoor
'ete'. |
kos – ww |
kosten |
koshuis – zn |
tehuis voor schoolgaande kinderen |
kosmaak – ww |
koken (eten bereiden) |
kosmos |
heelal, kosmos; cosmos: welig bloeiende, vaak in noordwest-Zuid-Afrika en
Namibië aangetroffen samengesteldbloemige (Cosmos bipinnatus) |
kospakkie – zn |
voedselpakket |
kosstalletjie – zn |
eetkraam |
kostekerwer – zn |
kostenbesparend artikel |
kostuum – zn |
historisch kostuum; deftig damesmantelpak Opm.: In de omgangstaal kent men het aan het Engels
ontleende woord costume dat als 'kostjum' wordt uitgesproken. Dit
betekent echter 'badpak' |
kotelet – zn |
speklap |
kothuis – zn |
bijhuisje: een meestal uit een verdieping bestaand optrekje op het erf van een grotere woning.
Opm.: volgens het Handwoordeboek van die Afrikaanse Taal (HAT) zou dit
woord aan het Eng. cottage ontleend kunnen zijn. Echter, verwantschap met Nl. kot, dat 'studentenkamer' en 'armoedig huisje' betekent, is ook als herkomst te overwegen.
|
kou – zn |
vogelkooi Opm.: kou als enkelwoord raakt in onbruik. Vogelkooien worden thans eerder hok of voëlhok genoemd dan kou. |
koue – zn |
kou(de) |
kouvoël – zn |
kooivogel; roofarend (Aquila rapex) |
kraakdeftig – bn |
intensivering van deftig: zeer deftig, supergeaffecteerd |
kraal – zn |
kraal, omheining waarbinnen vee gehouden wordt; inheems Afrikaans dorp |
kraamrok – zn |
positiejurk |
kraffie – zn |
karaf |
krag – zn |
stroom (elektriciteit); kracht, sterkte |
kragaanleg – zn |
elektriciteitscentrale |
kragonderbreking – zn |
stroomstoring Vgl. 'beurtkrag' |
kragopwekking – zn |
stroomopwekking, elektriciteitsopwekking |
kragprop – zn |
stekker Vgl. Eng. power plug |
kragsentrale – zn |
elektriciteitscentrale |
kragstasie – zn |
elektriciteitscentrale |
kragvoorsiening – zn |
elektriciteitsvoorziening |
kragvoorsieningsnetwerk – zn |
stroomnetwerk, laagspanningsnetwerk |
kramdrukker – zn |
nietmachine Vgl. 'krammasjien' |
krammasjien – zn |
nietmachine Vgl. 'kramdrukker' |
krammetjie – zn |
nietje |
krans – zn |
steile rotskruin op top van berg |
kransaasvoël – zn |
Kaapse gier (Gyps coprotheres) |
kreef (mv. krewe) – zn |
kreeft (mv. kreeften) |
kremetart – zn |
baobab (Adansonia spp.) |
kreukelvry – bn |
kreukvrij |
krewel – zn |
steurgarnaal, gamba ('prawn') (vaak Penaeus monodon) |
kriek – zn |
krekel |
krieket – zn |
cricket |
kringtelevisie – zn |
closed-circuit television (CCTV); beveiligingscamera's |
kringtelevisiebeeldmateriaal – zn |
beveiligingsbeelden |
krimpvark(-ie) – zn |
egel
Vgl. 'ystervark' |
Krismis – zn |
(gemeenz.) Kerstmis
Vgl. 'Kersfees'
|
krismisroos – zn |
hortensia, grote hortensia, boerenhortensia (Hydrangea macrophylla)
Vgl. 'litroos'
|
kroeg – zn |
bar
Vgl. 'kafee' |
kroonrat – zn |
kroontandwiel
Vgl. 'rat' |
kruie – zn |
kruiden (in het Afr. alleen in mv. bestaand) |
kruie – ww |
kruiden |
kruienaeltjie, naeltjie – zn |
kruidnagel |
kruisement – zn |
kruizemunt |
krummel – zn |
kruimel |
krummeltert – zn |
soort korstgebak met kruimel- en (vaak) vruchtenvulling: soort kruimelvlaai Vgl. 'tert'
kry – ww |
krijgen; halen, afhalen; vinden, tegenkomen
krijgen: Ek het 'n vlieër vir my verjaardag gekry – 'Ik heb een vlieger voor mijn verjaardag gekregen'
halen, afhalen: Die kos is gereed. Kom kry! – 'Het eten is klaar. Kom maar halen!'
vinden, aantreffen:
Die gesteelde motors is in 'n garage in Cradock gekry – 'De gestolen auto's zijn in een garage in Cradock aangetroffen'
vinden, tegenkomen: Die volgende dag het Jesus besluit om na Galilea toe te gaan. Hy kry toe vir Filippus en sê vir hom: 'Volg My!' – 'Des anderen
daags wilde Jezus heengaan naar Galilea, en vond Filippus, en zeide tot hem: Volg Mij.' (Joh. 1:44)
|
kuier – ww |
bezoeken, op bezoek komen; logeren
Ek hoop ek kan met jou verjaardag vir jou kom kuier – 'Ik hoop dat ik voor jouw verjaardag bij je op bezoek kan komen'
|
kuiergaste – zn |
gasten; logé's |
kuiermense – zn |
gasten; logé's |
kuierplek – zn |
vakantieplekje |
kul – ww |
foppen |
kunstande – zn |
kunstgebit |
kunstenaar – zn |
artiest, kunstenaar By die North Sea Jazz Festival
tree kunstenaars soos Joe Zawinul, Herbie Hancock, Joss Stone en Hugh
Masakela op – 'Op het North Sea Jazz Festival treden er artiesten op als Joe Zawinul, Herbie Hancock, Joss Stone en Hugh Masakela'
Vgl. 'arties'. |
kurwe – zn |
ronding, vrouwelijke ronding Hierdie boerekos is goed vir my kurwes – 'Dit boereneten is goed voor mijn rondingen' |
kuskoraalboom – zn |
aan de Z.A. zuidoostkust inheemse, grote bladverliezende vlinderbloemige boom (fam. Fabaceae) met in de lente verschijnende koraalrode buisvormige bloemen, drietallige bladeren en doornen (Erythrina caffra). Soms ook kafferboom genoemd. Vgl. 'koraalboom' |
kussing – zn |
kussen |
kuwe – zn |
mv. van kieu (zie ald.) |
kwaad |
kwaad Vgl. 'kwaai', 'vies',
'boos'. |
kwaai – bn; bw |
slecht, erg, fel Dit hael kwaai vandag – 'Vandaag
hagelt het hard'
Ek vererg my nou kwaai – 'Ik zit me ontzettend te
ergeren' Vgl. 'kwaad, 'boos',
'vies' |
kwagga – zn |
zebra |
kwansuis – bw |
quasi; zogenaamd My seun het vanoggend kwansuis skool
toe gegaan, maar ek weet dat hy stokkiesdraai – 'Mijn zoon ging
vanochtend zogenaamd naar school, maar ik weet dat hij spijbelt'
In
Brussel kan die mense kwansuis nie Nederlands praat nie; wel, dis bog –
'In Brussel doen de mensen alsof ze geen Nederlands kunnen praten; nou,
dat is dus onzin' Vgl. 'kamma' |
kwas – zn |
kwast; (gemeenz.) vrouwelijk geslachtsorgaan |
kweek, kweekgras – zn |
handjesgras: hardnekkig maar fijn Afrikaans gras (Cynodon dactylon) |
kwêla – ww |
mee gaan dansen; Afrikaanse muziekstijl van herhaaldelijke volkswijsjes, pakkend ritme vaak opgevoerd met goedkope muziekinstrumenten zoals de pennywhistle (tinwhistle) |
kweper – zn |
kweepeer, kweepeerboom (Cydonia oblonga) |
kweperkonfyt – zn |
kweeperenjam |
kwes – ww |
(letterlijk) kwetsen, bezeren, verwonden
Opm.: het Afrikaans kent twee vormen van 'kwetsen': kwes heeft de bovengenoemde letterlijke betekenissen, kwets heeft de figuurlijke betekenissen 'beledigen, grieven, krenken' (zie ald.)
Vgl. 'kwets'
|
kwets – ww |
(figuurlijk) kwetsen, beledigen, grieven, krenken
Opm.: het Afrikaans kent twee vormen van 'kwetsen': kwets heeft de bovengenoemde figuurlijke betekenissen, kwes heeft de letterlijke betekenissen 'bezeren, verwonden' (zie ald.)
Vgl. 'kwes'
|
kwêvoël – zn |
koekkoekachtige vogel wiens roep als 'kwwwêêê' klinkt (Corythaixoides concolor) In het Eng. om zijn roep go-away-bird genoemd
Vgl. 'piet-my-vrou' |
kwikkie, kwikkwikkie, kwikstertjie – zn |
(Kaapse) kwikstaart (Motacilla capensis) Die kwikkie: as hy staat dan gaat hy, en as hy gaat dan staat hy. (Afrikaans rijmpje over de kwikstaart en zijn staartje, dat beweegt als de vogel stilstaat en dat stilstaat als de vogel loopt. In 1996 door Marcel Bas opgetekend in de provincie Oost-Kaap.) |
kys – zn |
(schoolkindertaal, studententaal) vaste verkering Opm.: gezien de verwante betekenis wordt kys wel met kuis verward. Kys komt echter voort uit Eng. case, 'geval', 'zaak'. |
kys – ww |
(schoolkindertaal, studententaal) met iem. vaste verkering hebben Zie ook hierboven |
L |
|
laas – bn |
laatst; vorig, afgelopen
laas maandag – 'afgelopen maandag'
laas week – 'vorige week'
Vgl. Eng. last, 'vorige'
Vgl. 'verlede' |
laatlam(metjie) – zn |
nakomertje |
laer, laager – zn |
(hist.) door huifkarren omheinde stelling voor Boerenstrijders |
laerskool – zn |
basisschool |
Laeveld – zn |
deel van Oost-Transvaal |
laf – bn |
flauw, ongezouten Daardie Amerikaanse film is vol
van lawwe grappe – 'Die Amerikaanse film zit vol flauwe grappen'
Jy haal lawwe, ou argumente op – 'Je rakelt flauwe, oude argumenten op' Vgl.
'flou'. |
laksman – zn |
Zuid-Afrikaanse klauwiersoort (Lanius collaris) Vgl.
'janfiskaal' |
landbou-hoewe – zn |
huis met groot stuk grond buiten de stad; ook: 'plot' (zie ald.) |
landwyd – bn |
landelijk (over het gehele land), nationaal |
langarm – zn |
in discotheken en andere uitgaansgelegenheden populaire Zuid-Afrikaanse manier van improviserend maar stijlvol dansen in paren met elkaars armen
gestrekt tegen elkaar (linkerarm van de man tegen de rechterarm van de vrouw)
Opm.: ook 'sokkie' genoemd (zie ald.) |
langgesiggerig – bn |
chagrijnig, met een lang gezicht |
langs – vz |
langs, naast Kom sit langs my, asseblief – 'Kom eens
naast me zitten' Vgl. 'daarbenewens', 'naas', 'naastenby' |
langsaan – vz |
ernaast (bij buren), in de buurt Die huis langsaan – 'Het huis hiernaast' |
lank (attr. lang) – bn |
lang Opm.: pred. en als bijw. eindigt lank op -nk; attr. gebruikt is het slechts nasaal en eindigt het op -ng (evenals 'jonk' – [zie ald.]).
Die lang pad vs. die pad is lank; hy het lank gewag
Vgl. 'jonk' |
lanklaas – bw |
lang geleden (ek het hom lanklaas gesien) |
lapa – zn |
groot rieten afdak Tegenwoordig vooral te vinden in
tuinen, bij vakantiehuizen, in wildsplase / game lodges: het is een
een grote strooien luifel die als barbecuehuisje of openluchtfeestruimte
dient |
lappie – zn |
lapje; vaatdoek |
Lappies – eigenn. |
bijnaam voor mensen met de achternaam Labuschagne |
lappieskombers – zn |
lappendeken |
laslappie – zn |
patchwork |
lat – vw |
dat, zodat
Opm.: dit lat is wsch. ontstaan uit contaminatie van het onderschikkende voegwoord dat 'dat' met het werkwoord
laat 'laten'.
Het wordt meestal niet in geschreven taal aangetroffen doch wel in (snel) gesproken taal.
Het komt voor in langere voegwoorden zoals noulat 'nu'
(zie bij 'noudat'), solat 'zodat', nalat 'nadat', omlat 'omdat'.
In ontkenningen betekent lat vaak "laat het niet gebeuren" en vervangt het het werkwoord laat. In dit geval is dat ook toegestaan:
Moenie dat/lat enigeen vir jou ore aansit nie! – 'Laat je niet door wie dan ook overtroeven!'
Ek het die radio afgesit lat die kinders kan slaap – 'Ik heb de radio uitgezet zodat de kinderen kunnen slapen'
Noulat hy dikgeëet is sien ons hom nie meer nie – 'Nu hij zich volgegeten heeft, zien we hem niet meer'.
Vgl. 'oorlat'
|
laventel – zn |
lavendel (Lavandula spp.) |
leer – zn |
le(d)er; (trap)leer |
leër – zn |
landmacht, legereenheid |
lêer – zn |
map, mapje, multomap, ringbandmap, ordner; dossier; bestand Opm.: meer specifiek is een ringbandmap / multomap / ordner te vertalen met ringlêer (zie ald.). |
leerder, leerling – zn |
leerling |
legkaart – zn |
legpuzzel |
leisels, teuels – zn |
teugels |
lek – ww |
likken; lekken
Vgl. 'tap'
|
lekkergoed – zn |
snoepgoed |
lekkerkry – ww |
leedvermaak hebben |
lekkers – zn |
snoep |
lem – zn |
lemmet (v.e. mes) |
lemmetjie – zn |
limoen
Vgl. 'lemoen', 'suurlemoen' |
lemoen – zn |
sinaasappel
Vgl. 'lemmetjie', 'suurlemoen' |
lensie – zn |
lins (lensies – 'linzen')
Daarna het hy vir Esau brood en lensiesop gegee, en hy het geëet. Toe hy klaar was, het hy uitgestap. Dit is hoe min Esau gedink het van sy reg as eersgeborene. – 'En Jacob gaf Ezau brood en een linzenschotel, en hij at en dronk en ging weg, en Ezau verachtte zijn eerstgeboorterecht.' (Genesis 25:34) |
Lentedag – zn |
'lentedag': de eerste dag van de lente (1 september)
Opm.: op Lentedag geeft men elkaar in Zuid-Afrika bloemen |
leraar, dominee – zn |
dominee
Opm.: het Nl. woord 'leraar' moet in het
Afr. met 'onderwyser' vertaald worden (zie ald.)
Vgl. 'dooms', 'onderwyser', 'onnie' |
lessenaar – zn |
bureau, lessenaar |
leuen – zn |
leugen |
lewensbelangrik – bn, bw |
intensivering van belangrik: zeer belangrijk, van levensbelang |
lewensverlies – zn |
verlies van mensenlevens |
liasseer – ww |
opbergen van papieren dossiers, documenten, enz. |
liasseerkabinet – zn |
archiefkast |
liederlik – bn |
slordig |
lief – bn (lief – liewe) |
lief; (versterkend) individueel, afzonderlijk
elke liewe ding – 'elk klein dingetje'
Elke liewe dag – 'werkelijk iedere dag' |
lief – ww |
(gemeenz.) liefhebben, houden van |
liefie (my liefie) – zn |
vriendin (minnares), liefje |
liefling – zn |
lieveling, favoriet |
liefs nie – bw |
liever niet |
lief wees vir – ww |
houden van Ek is lief vir jou – 'Ik hou van
jou' Opm.: het Nl. 'Ik hou van jou' klinkt in het
Afrikaans heel laf. Daar betekent Ek hou van jou 'Ik
vind je aardig', zoals het Nl. 'Ik houd van bloemen' of 'Ik houd
van boerenkool' ook slechts waardering en geen liefde uitdrukt, evenals Afr. ek hou van blomme en ek hou van boerkool. Vgl. 'hou van' |
liewer(s) – bw |
eerder, bij voorkeur
Vgl. 'vantevore', 'vroeër' |
likkewaan – zn |
leguaan (grote hagedisachtige) |
lisensie – zn |
vergunning Opm.: het Afr. woord vergunning betekent in het Nl 'toestemming'.
Vgl. 'vergunning', 'permit' |
lit – zn |
lid; gewricht
litte losmaak – opwarmoefeningen doen om de ledematen los te maken
|
litigasie – zn |
(jur.) procesvoering inz. een geschil |
litjieskaktus – zn |
soort vijgcactus waar de takjes (de 'leden') makkelijk ervan afvallen (Opuntia aurantiaca)
Vgl. 'bladroos', 'litroos' |
litroos – zn |
verzamelnaam voor epifytische blad- en lidcactussoorten, zoals koningin-van-de-nacht (Epiphyllum oxypetalum), kerstcactus (Schlumbergera truncata) en paascactus (Schlumbergera gaertneri)
Vgl. 'bladroos', 'krismisroos', 'litjieskaktus' |
loer – ww |
loeren; (gemeenz.) een kijkje nemen Vgl. 'inloer' |
loerie – zn |
lori: vaak kleurrijke koekkoekachtigen met kuif (Tauraco spp. en Corythaixoides spp.) |
loesing: loesing kry / gee – uitdr. |
afranseling (een afranseling krijgen / geven) |
lokasie – zn |
township (grote zwarte woonwijk) |
lol – ww |
pesten, plagen, sollen, tegenslag geven Naas Botha
is 'n sterk man met wie daar nie sommer gelol moet word nie – 'Naas Botha
is een sterke man die niet met zich laat sollen'
Lollery –
'plagerij'
Kwaai ryp lol landbou – 'Strenge vorst plaagt de
landbouw'
Vgl. 'boelie', 'neul', 'pla', 'skoor', 'terg', 'verpes' |
loods – ww |
organiseren, op poten zetten, van start laten gaan
Qua betekenis is dit wsch. een leenvertaling van Eng. to launch, gestimuleerd door de fonetische overeenkomst tussen beide woorden |
loodskomitee – zn |
organiserend comité |
looi ww |
iem. ervan langs geven, iem. aanpakken (ook fig.) Die Nederlandse sokkerspan het die Engelse sokkerspan gelooi –
'De Nederlandse voetbalploeg heeft de Engelse voetbalploeg ervan langs
gegeven'
Mugabe looi Britse regering oor imperialistiese gedrag –
'Mugabe pakt Britse regering aan vanwege imperialistisch
gedrag' |
look – zn |
Chinese bieslook (Allium tuberosum) |
loop – ww |
snel lopen, weggaan
Ek gaan nou loop – 'Ik ga nu weg'
Vgl. 'stap'
|
lopie – zn |
(cricket) run |
lorrie – zn |
vrachtauto, vrachtwagen Vgl. 'trok' |
lorriedrywer – zn |
vrachtwagenbestuurder Vgl. Eng. lorry driver |
los ww |
loslaten, laten, achterlaten, laten liggen, laten gaan, verlaten, in de steek laten; je handen
ergens van aftrekken, voor gezien houden, niet (meer) doen, opgeven Opm.: 'los' wordt in het Afrikaans
veel meer gebruikt dan het equivalent 'lossen' in het Nl. De
betekenis van het woord is namelijk danig uitgebreid.
Bijvoorbeeld:
Nee, toe los ek dit maar – 'Nee, toen trok ik mijn
handen maar ervan af' / 'Nee, toen liet ik het maar voor wat het was'
Los
dit! – 'Blijf af!' / 'Laat dat!'
Jy het my gelos! – 'Je hebt mij
in de steek gelaten!'
Los die sonde en jy sal 'n beter christen wees – 'Zondig
niet meer en je zult een beter christen zijn'
Ek los my vrou by die
huis – 'Ik laat mijn vrouw thuis'
Los maar 'n boodskap op die
voicemail – 'Laat maar een bericht achter op de voicemail'
Los die
baadjie maar daar – 'Laat het jasje maar daar liggen'
Ek dink ek het my foon in die trein gelos! – 'Ik denk dat ik mijn telefoon in de trein heb laten liggen!'
Het ziet ernaar uit
dat het werkwoord los de betekenissen van het Engelse werkwoord
to leave heeft aangenomen, als het zowel 'loslaten' als 'verlaten,
achterlaten, laten liggen' betekent. De betekenissen 'iets niet (meer) doen' en 'iets
voor gezien houden' stroken hier echter niet meer mee en lijken
Zuid-Afrikaanse innovaties. Vgl. 'uitlos'
|
loseer – ww |
tegen betaling overnachten (dus niet 'logeren' – zie daarvoor oorslaap) Vgl. 'tuis gaan' en 'oorslaap' |
losieshuis – zn |
pension, kosthuis |
loslap, loslappie – zn |
vrijgezel met veel liefdespartners |
loslittig – bn |
lenig Opm.: het woord 'lenig'
bestaat wel in het Afrikaans – met dezelfde betekenissen als in het
N. – maar is ongebruikelijk en deftig. |
lowergroen – bn |
frisgroen, lentegroen, meigroen, grasgroen
|
lugbesoedeling – zn |
luchtverontreiniging |
lugbraaier – zn |
heteluchtfriteuse, airfryer |
lugdiens – zn |
luchtvaartmaatschappij |
lugdraad – zn |
antenne |
lughawe – zn |
vliegveld |
lugredery – zn |
luchtvaartmaatschappij |
lugreëling – zn |
airconditioning |
lugtig – bn |
luchtig, niet bedompt; bang, bevreesd, huiverig Ek is maar lugtig vir haar as sy in so'n slegte bui is – Ik ben bang voor haar als zij zo'n slechte bui heeft |
lugtyd – zn |
beltegoed |
lugwaardin – zn |
stewardess |
luislang – zn |
boa, python; verzamelnaam voor wurgslangsoorten |
lukwart – zn |
struik met zure vruchten met grote pit: loquat, Japanse mispel, neffel
(Eriobotrya japonica) |
LUR – zn |
acroniem van Lid van die Uitvoerende Raad: provinciaal minister |
M |
|
maag – zn |
maag, buik Opm.: in het Afrikaans gebruikt men vaak 'maag' waar het Nl. buik zou gebruiken.
Ek doen oefeninge vir 'n plat maag – 'Ik doe oefeningen voor een platte buik' |
maagwerking – zn |
diarree
Opm.: onder Nederlandstaligen bestaat de opvatting dat 'diarree' in het Afrikaans stront-in-die-broekie zou zijn. Dit is onwaar; het is maagwerking of diarree. |
maaiers – zn |
maden (larven) |
maaifoedie – zn |
schurk |
maak – zn |
merk motormaak – 'automerk'
Watter maak is
die mees gebruikersvriendelik? – 'Welk merk is het meest
gebruikersvriendelijk?'
|
maak – ww |
maken, doen Wat maak jy? – 'Wat ben je aan het
doen?' |
maaltand – zn |
kies
Vgl. 'kies' |
maalvleis – zn |
gehakt Vgl. 'frikkadel' |
maanhaar / maanhare – zn |
manen (lange haren in de nek van een mannetjesleeuw of
paard) |
maasbanker – zn |
horsmakreel (Trachurus trachurus) |
maaskaas – zn |
hüttenkäse |
maatreël – zn |
maatregel |
maatskappy – zn |
maatschappij, zaak (bedrijf) maatskappymotor – 'auto van de zaak' My swaer werk vir 'n sekuriteitsmaatskappy – 'Mijn zwager werkt voor een beveiligingsbedrijf' |
maer – bn |
mager |
maermaakpille – zn |
vermageringskuur |
maermerrie – zn |
scheenbeen |
magdom – zn |
massa, grote hoeveelheid
Opm.: gebruikt om indrukwekkende hoeveelheden mee aan te duiden:
In Namakwaland sal jy 'n magdom aan plaaslike uitdrukkings hoor – 'In het Namaqualand zul je een grote hoeveelheid plaatselijke uitdrukkingen horen'
|
maggies: my maggies! – tw |
jeetje! |
magsug – zn |
machtshonger |
magsugtig – bn |
machtshongerig |
magsugtige (mv. magsugtiges) – zn |
machtshongerige (mv. machtshongerigen) |
magtag! – tw |
jeetje! |
magtig: my magtag! – tw |
jeetje! |
makataan – zn |
wilde watermeloen uit zuidelijk Afrika (Citrullus lanatus)
Vgl. 'botterskorsie', 'kafferwaatlemoen', 'maranka', 'murgpampoentjie', 'pampoen', 'skorsie', 'spanspek', 'tsamma',
'waatlemoen'
|
makghaap – zn |
grote aasbloem – stamsucculent van maagdenpalmfamilie (Asclepiadaceae / Apocynaceae) met zachte stekeltjes op fluweelachtige stammetjes, grote zeesterachtige, aan de randen dichtbehaarde bruine, geel gestreepte bloemen met geur van rottend vlees (Stapelia grandiflora): ook grootaasblom en slangghaap genoemd
Vgl. 'bitterghaap', 'ghaap', 'slangghaap'
|
makietie – zn |
feestje |
maklik – bn |
(ge)makkelijk, niet moeilijk Vgl. 'gemaklik',
'gerief' |
mal – bn |
gek, gestoord Opm.: mal klinkt in het
Nl. nogal speels en vrouwelijk, maar in het Afrikaans heeft het een
echt negatieve betekenis, te vergelijken met de betekenis van 'gek' van
het Engelse woord mad.
Uitdr. 'mal oor': Ek is mal oor poeding – 'Ik ben gek op pudding'
(Vgl. Eng. mad about)
|
malgas – zn |
jan-van-gent (zeevogel: gewoonlijk de witmalgas, Morus capensis) |
malhuis – zn |
gekkenhuis Vgl.
'groendakkies' |
mallemeule – zn |
carroussel |
mallerig – bn |
melig, gekkig, flauw Vgl. 'verspot',
'katools' |
malva – zn |
verzamelnaam voor bep. geraniumsoorten (Pelargonium spp.); verzamelnaam voor bep. kaasjeskruidachtigen (Malva spp., Abutilon spp.) Vgl. 'wildemalva' |
malvalekkers – zn |
marshmallows |
malvapoeding – zn |
nagerecht van met zoete saus doorweekte cake (van o.a. abrikozenjam en vanille-extract) |
mampoer – zn |
zeer sterke vruchtenbrandewijn (een soort vruchtenschnapps), vooral gestookt in de Transvaal, met een alcoholpercentage van rond de 64%
Vgl. 'witblits' |
mandjie – zn |
mand Opm.: dus enkel als verkleinwoord.
|
manewales – zn |
kuren, grillen, capriolen
Vgl. 'fiemies', 'skeet' |
mangels – zn |
amandelen (tonsillen)
Opm.: Ook het woord 'amandel' kent men in het Afrikaans, maar dit is de boom en de steenvrucht waarvan de pit eetbaar is als noot (Prunus dulcis). |
mannekyn – zn |
mannequin |
mannetjiekat – zn |
kater (van een kat) |
mannetjieleeu – zn |
mannetjesleeuw |
mansbaadjie – zn |
colbert |
mansklerewinkel – zn |
herenmodezaak |
mansuitruster – zn |
herenmodezaak |
manvrou – zn |
manwijf |
maplotter – zn |
bewoner van een plot (plot is een stuk land om een huis op te bouwen) |
maranka, marankie – zn |
fleskalebas: pompoenachtige plant met kalebasachtige vrucht, die gestoofd in allerlei gerechten wordt gebruikt (Lagenaria siceraria)
Vgl. 'botterskorsie', 'kafferwaatlemoen', 'makataan', 'murgpampoentjie', 'pampoen', 'skorsie', 'spanspek', 'tsamma',
'waatlemoen'
|
massief – bn |
massief; enorm Opm.: deze tweede betekenis is een leenvertaling v. Eng. massive
|
Matie – zn |
student van de Universiteit Stellenbosch |
Matieland – zn |
de campus van de Universiteit Stellenbosch Vgl. 'Eikestad'
| |
matriek, matrikulasie – zn |
schooldiploma (vergelijkbaar met VWO-diploma) |
matrieks – zn |
laatste-jaarsstudenten |
matrikuleer – ww |
het matriekdiploma behalen |
matrone – zn |
hoofdzuster |
mat – zn |
vloerkleed, tapijt |
meelblom – zn |
bloem (kookwaar) |
meenthuis – zn |
bungalowachtig huis binnen ommuurd wooncomplex (ook vaak, anglicistisch, dorpshuis genoemd – < Eng. townhouse) |
meid – zn |
(rac.) zwarte huishulp, zwarte bediende
Opm.: let op – tegenwoordig geldt dit woord als racistisch en neerhalend. Vroeger was dit echter de term waarmee men naar de werkster verwees; die was doorgaans zwart.
Sê vir die meid sy moet dadelik die vuilgoed was – 'Zeg tegen de werkster dat ze meteen de vuile was moet doen'
Vgl. 'bitterbek', ' ghoffel', 'hotnot', 'houtkop', 'kaffer', 'volk'
|
meidewerk – zn |
(rac.) minderwaardig werk
|
meisie – zn |
meisje, meid |
meisiekind – zn |
jong meisje (kind) |
meisietjie – zn |
klein meisje |
meisieskool – zn |
meisjesschool |
melkbos – zn |
verzamelnaam voor struikachtige plantensoorten die bij verwonding melksap afgeven (Euphorbia spp. en Asclepias spp.) |
melkhout – zn |
melkhout: groenblijvende boom of struik van de zuidelijke kuststreek
met ovale bladeren en zwarte bessen
die bij verwonding een melkachtig latex afscheiden (Sideroxylon inerme) |
melkskommel – zn |
milkshake |
melktert – zn |
korstgebak (vlaai) met melk-, eierdooier- en kaneelvulsel Vgl. 'tert' |
mengsel – zn |
mengsel; (medisch, giftig) drankje; mix (bakmix, kookmix, enz) Drink nou jou medisynemengsel en jy sal gou beter
voel – 'Drink nu maar je medicijnenmix op en je zult je gauw beter voelen' |
meningsopname – zn |
opiniepeiling |
mens – zn |
mens; men; iemand Opm.: let vooral op het
bijzondere gebruik van dit woord in de betekenis van het Nl.
'men': 'n Mens kan jou maklik misgis as jy moeg is – 'Men kan zich
makkelijk vergissen als men moe is.' 'n Mens wordt dus in de zin
vervolgd met de jy-vorm. Het woord 'men' kent men niet in het
Afrikaans. Gebruik dus altijd ''n mens'. |
mensig, mensig hoor! – tw |
mijn hemel!, jeetje! |
ment – zn |
munt (kruid – Mentha spp.)
Vgl. 'peperment'
|
merk – zn |
vlek Vgl. Eng. mark
Vgl. 'kol'
|
merk: boeke merk – ww |
nakijken; corrigeren Vgl. Eng. to mark |
meul, meule – zn |
molen |
middagete – zn |
lunch |
middelman – zn |
bemiddelaar, tussenpersoon |
middelmannetjie, middelman – zn |
strookje gras op ongeasfalteerde weg op de plek waar de wielen niet de
grond raken |
middestad – zn |
binnenstad |
mielie, mielies – zn |
maïs |
mieliemeel – zn |
maïsmeel |
mielie-oes – zn |
maïsoogst |
mieliepap – zn |
maïspap
Mieliepap – vaak gewoonweg pap genoemd – bereidt men traditionaliter uit maïsmeel, zout en water. Het wordt
gegeten als ontbijt of als garnering bij
hartige gerechten waar saus bij aanwezig is. Als ontbijt wordt er na het opdienen ook, naar believen, melk overheen gegoten.
Men onderscheidt dunne pap (slap pap), stijve pap (stywe pap) en kruimelige pap (poetoepap).
Vgl. 'poetoepap' |
mieliestronk – zn |
maïskolf Vgl. 'kolf' |
mierkat / meerkat – zn |
stokstaartje (Z.A. mungoachtige: Suricata suricatta) |
mierleeu – zn |
mierenleeuw Myrmeleon – netvleugelig insect waarvan de larve de mieren vangt die in de door hem gemaakte kuiltjes in het zand vallen. |
miesies – zn |
aanspreekvorm en benaming voor de blanke vrouw des huizes Vgl. 'oumiesies'
|
mik, mikkie – zn |
gaffelvormige tak; (vaak mikkie) haak van telefoon
Ek werk my oor 'n mik – 'Ik werk mij een slag in de rondte'
Hy gooi die handstuk sommer hard op die mikkie – 'Hij gooit gewoon de hoorn hard op de haak' |
mik – ww |
mikken |
mikrogolfoond – zn |
magnetron Ontleend aan Eng. microwave oven |
mis – zn |
mest |
misgis (jou misgis) – ww |
zich vergissen |
misoes – zn |
misoogst |
mit – vz |
wisselvorm van met, 'met' |
MIV – zn |
HIV (MIV – Menslike Immuniteitstekort Virus) Vgl. 'vigs' |
modeparade – zn |
modeshow |
moederkappie – zn |
Zuid-Afrikaanse orchideeënsoorten (Disperis capensis, Bonatea speciosa en Pterygodium catholicum) Opm.: zo genoemd vanwege het bovenste kelkblad dat aan de muts van een Boerenvrouw doet denken Vgl. 'kappie', 'kappiekommando' |
moederkruid – zn |
majoraan, marjolein, worstkruid (Origanum majorana)
Nl. 'moederkruid' is een andere plant, kamilleachtig en onverwant aan majoraan (Tanacetum parthenium)
|
moedverloor – bn |
wanhopig |
moeg – bn |
moe (moeë, moeër; moeste) |
moenie – ww |
je moet niet..., niet... (imperatief); niet doen!, nee!
Opm.: moenie is een samentrekking van moet + nie en wordt in zinnen altijd gevolgd door de eind-nie.
Moenie daaraan vat nie! – 'Niet aanraken!'
Moenie dit doen nie! – 'Niet doen!'
Soms wordt moenie gesplitst als moet en nie gerealiseerd:
In geval van nadruk – Jy moet nie daarvan vergeet nie – 'Vergeet het (alsjeblieft) niet'
Bij toevoeging van bijw. als asseblief, tog, enz – Moet tog asseblief nie elke liewe keer vir my bel nie – 'Bel mij toch alsjeblieft niet elke keer'
Onder invloed van Eng. don't kan moenie in verboden en ontkenningen ook zelfstandig gebruikt worden:
Moenie! – 'Niet doen!'
Sal ek 'n bietjie sout byvoeg?
– Moenie! =
'Zal ik een beetje zout erin doen'?
– 'Nee!'
|
moer – zn |
moer; droesem; pootaardappel; (neerh.) baarmoeder; (gemeenz., neerh.) verdorie
Uitdr.: om jou moer te strip – 'je enorm over iets opwinden'
(met affectief de) Hoekom de moer moet ek vir joú luister? – 'Waarom moet ik verdorie naar jóú luisteren?'
|
moer – ww |
(gemeenz.) slaan, een dreun verkopen, in elkaar slaan
Ek gaan jou moer as jy nie luister nie – 'Ik sla je in elkaar als je niet luistert' |
moer – bw |
(gemeenz.) verdraaid, verdomd; krachtterm om boosheid mee uit te drukken Jissie, hierdie snaakse bier is eintlik moer lekker! – 'Jeetje, dit rare bier is eigenlijk verdraaid lekker!'
|
moer! – tw |
(gemeenz., uitroep van bewondering, verbazing) verdorie!; sodeju!, nou! (dikw. moerrrrr) |
moerkoffie – zn |
koffie toebroek (met de prut er nog onderin) |
moetie – zn |
traditioneel kruidengeneesmiddel |
moetie – ww |
(gemeenz., snel gesproken taal) samentrekking van moet + nie bij inversie in bijzin
Vgl. 'moenie' |
| |
| |